Ook na een mediane follow-up van drie jaar verbetert een behandeling met acalabrutinib de progressievrije overleving significant ten opzichte van idelalisib plus rituximab of bendamustine plus rituximab bij patiënten met recidiverende of refractaire chronische lymfatische leukemie. Prof. dr. Wojciech Jurczak (Krakau, Polen) presenteerde deze resultaten van de ASCEND-studie tijdens de 63e ASH Annual Meeting.
In de open-label fase 3-ASCEND-studie werden 310 patiënten met recidiverende of refractaire chronische lymfatische leukemie (R/R CLL) gerandomiseerd naar een behandeling met de selectieve BTK-remmer acalabrutinib (n=155) of de (toenmalige) standaardbehandeling van idelalisib plus rituximab (IdR, n=119) of bendamustine plus rituximab (BR, n=36), naar keuze van de onderzoeker. “De primaire interimanalyse van deze studie na 16,1 maanden follow-up liet zien dat monotherapie met acalabrutinib een betere progressievrije overleving (PFS) liet zien ten opzichte van IdR of BR”, zei Wojciech Jurczak.1 Hij presenteerde nu de resultaten van de ASCEND-studie na een mediane follow-up van drie jaar.2
PFS nog niet behaald
Na drie jaar follow-up was de mediane tijd die patiënten deelnamen aan de studie vergelijkbaar tussen acalabrutinib en de behandelingen naar keuze van de onderzoeker. “De duur van blootstelling aan de studiemedicatie was in de acalabrutinib-arm echter aanzienlijk langer (mediaan 35 maanden) ten opzichte van IdR (11,5 maanden) en BR (5,6 maanden)”, zei Jurczak.
Ook in deze analyse verlengde acalabrutinib de PFS significant in vergelijking met de behandeling naar keuze van de onderzoeker. De mediane PFS was nog niet behaald met acalabrutinib en 16,8 maanden met IdR/BR (HR 0,29; 95% BI 0,21-0,41; p<0,0001). De geschatte PFS-percentages na 36 maanden waren respectievelijk 63% en 21%. Daarnaast verlengde acalabrutinib de PFS bij patiënten met genetische hoogrisicokenmerken (deletie van 17p en ongemuteerde IGHV-status). “De overlap van de acalabrutinibcurves voor patiënten met en patiënten zonder deze hoogrisicokenmerken duidt erop dat acalabrutinib een vergelijkbare werkzaamheid heeft bij deze twee patiëntengroepen”, zei Jurczak.
De mediane algehele overleving (OS) was nog niet behaald in beide armen. De geschatte OS-percentages na 36 maanden waren 80% met acalabrutinib en 73% met IdR/BR. Jurczak: “Ondanks dat het verschil in OS niet statistisch significant was, zien we wel dat de overlevingscurves na ongeveer twee jaar uit elkaar gaan lopen. Bij ongeveer 50% van de patiënten in de IdR/BR-arm had er cross-over plaatsgevonden naar de acalabrutinib-arm, wat het vinden van een OS-verschil bemoeilijkt in deze studie.”
Gunstig bijwerkingenprofiel
Bijwerkingen van graad 3 of hoger, ernstige bijwerkingen, behandelingsgerelateerde bijwerkingen en bijwerkingen die leidden tot het staken van de behandeling traden vaker op in de IdR-arm versus de acalabrutinib-arm of BR-arm. De meest voorkomende bijwerkingen kwamen overeen met wat eerder gerapporteerd was. “Het is hierbij wel belangrijk te realiseren dat, zoals eerder aangegeven, de blootstelling aan acalabrutinib aanzienlijk langer was dan aan IdR en BR, wat meegenomen moet worden bij het interpreteren van deze bevindingen.”
Jurczak concludeerde dat acalabrutinib na een follow-up van drie jaar nog steeds een betere werkzaamheid laat zien dan IdR/BR, en een gunstig bijwerkingenprofiel heeft bij patiënten met R/R CLL. “Deze data ondersteunen het gebruik van acalabrutinib bij deze patiëntenpopulatie, inclusief patiënten met hoogrisicokenmerken”, aldus Jurczak.
Referenties
1. Ghia P, et al. J Clin Oncol 2020;38:2849-61.
2. Jurczak W, et al. ASH 2021; abstr 393.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist