Profylaxe met tranexaminezuur heeft geen effect op het aantal bloedingen of de transfusiebehoefte bij patiënten met trombocytopenie die behandeld worden voor een hematologische maligniteit. Dat blijkt uit de gerandomiseerde a-TREAT-studie, waarvan dr. Terry Gernsheimer (Seattle, Verenigde Staten) de resultaten presenteerde tijdens de virtuele 62e ASH Annual Meeting.1
Patiënten die behandeld worden voor een hematologische maligniteit kunnen te maken krijgen met ernstige trombocytopenie. Veel van deze patiënten krijgen bloedingen van WHO graad 2 of hoger (graad 2+), ondanks profylactische trombocytentransfusie. Ondersteunende behandeling met tranexaminezuur, een fibrinolyseremmend middel, vermindert het risico op bloedingen bij patiënten met erfelijke bloedstollingsziekten en in diverse chirurgische settings. Tot nu toe ontbreekt echter bewijs voor de effectiviteit van tranexaminezuur als profylaxe voor patiënten die behandeld worden voor een hematologische maligniteit.
a-TREAT
In de gerandomiseerde a-TREAT-studie evalueerden de onderzoekers de effectiviteit en veiligheid van tranexaminezuur bij patiënten met een hematologische maligniteit die chemotherapie of een hematopoëtische stamceltransplantatie kregen, en waarvan verwacht werd dat ze trombocytopenie zouden ontwikkelen.1 De onderzoekers includeerden 330 volwassen patiënten uit drie Amerikaanse centra, die gerandomiseerd werden tussen tranexaminezuur (TXA) of placebo (intraveneus of oraal, elke 8 uur). De behandeling startte wanneer het trombocytenaantal daalde tot 30.000/μl of lager, en werd voortgezet gedurende dertig dagen of totdat het trombocytenaantal weer herstelde. Trombocytentransfusies werden gegeven als het trombocytenaantal onder 10.000/μl kwam. De primaire uitkomstmaat was het deel van de patiënten met graad 2+-bloedingen binnen dertig dagen na start van het studiemedicijn.
De patiënten werden gemiddeld twaalf dagen behandeld met het studiemedicijn; 60% stopte vanwege herstel van het trombocytenaantal. In de TXA-arm kreeg 45,4% van de patiënten een graad 2+-bloeding, ten opzichte van 48,8% in de placeboarm, een niet-statistisch significant verschil (odds ratio 0,86). Daarnaast was er geen significant verschil in het aantal dagen tot graad 2+-bloedingen of het aantal transfusies. Wel zagen de onderzoekers vaker trombotische gebeurtenissen in de TXA-arm dan in de placeboarm (respectievelijk 19,5 versus 11,0%). “Maar de meerderheid bestond uit centralelijnocclusies, zonder een geassocieerd bloedstolsel”, benadrukte Terry Gernsheimer. Er was geen verschil in niet-kathetergerelateerde trombotische gebeurtenissen, veno-occlusieve ziekte of mortaliteit.
“Profylaxe met tranexaminezuur naast routinematige trombocytentransfusie resulteerde niet in minder WHO graad 2+-bloedingen bij patiënten met ernstige trombocytopenie die behandeld werden voor een hematologische maligniteit. We kunnen het nut van tranexaminezuur in andere trombocytopeniesettings echter niet uitsluiten”, besloot Gernsheimer.
Referentie
1. Gernsheimer TB, et al. ASH 2020; abstr 2.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist