Een nieuwe tyrosinekinaseremmer, gericht tegen een ander deel van BCR-ABL, verbetert de respons ten opzichte van bosutinib bij patiënten met chronische myeloïde leukemie die resistent of intolerant zijn na ten minste twee eerdere behandelingen met tyrosinekinaseremmers. Andreas Hochhaus (Jena, Duitsland) presenteerde de resultaten van de fase 3-ASCEMBL-studie in de late-breaking-abstractsessie tijdens de virtuele 62e ASH Annual Meeting.1
Tyrosinekinaseremmers (TKI’s) gericht tegen het oncogene fusieproduct BCR-ABL hebben het behandellandschap van chronische myeloïde leukemie (CML) in grote mate veranderd. Sommige patiënten zijn echter intolerant of worden resistent. Alle tot nu toe ontwikkelde TKI’s binden aan de ATP-site van het ABL-kinasedomein. Asciminib bindt aan een heel ander deel van het ABL-kinasedomein, de myristoylpocket, en is de eerste zogeheten STAMP-remmer (specifically targeting the ABL myristoyl pocket).
ASCEMBL
In de gerandomiseerde fase 3-ASCEMBL-studie evalueerden Andreas Hochhaus en collega’s de effectiviteit van asciminib versus bosutinib bij patiënten met CML in de chronische fase die behandeld waren met twee of meer TKI’s. Bosutinib is tot nu toe de enige TKI die klinische effectiviteit vertoonde in deze patiëntengroep. De onderzoekers includeerden 233 patiënten die een recidief ontwikkelden of refractair of intolerant waren voor de laatste TKI. Patiënten met mutaties die zorgen voor resistentie tegen bosutinib konden niet deelnemen aan de studie. De patiënten werden 2:1 gerandomiseerd tussen asciminib (40 mg tweemaal daags) of bosutinib (500 mg dd). Als patiënten faalden op bosutinib, mochten ze switchen naar asciminib. De majeure moleculaire respons (MMR) na 24 weken vormde de primaire doelstelling van de studie.
Superieure respons
Ten tijde van de interimanalyse was de mediane follow-up 14,9 maanden. De mediane blootstellingsduur was 43,4 weken voor asciminib en 29,2 weken voor bosutinib. “De studie bereikte de primaire doelstelling: het MMR-percentage na 24 weken was 25,5% in de asciminibarm en 13,2% in de bosutinibarm. Na correctie voor majeure cytogenetische respons (MCyR)-status aan het begin van de studie was het verschil in MMR tussen de behandelarmen 12,2%, een significant verschil (p=0,029).”, meldde Hochhaus. In alle geanalyseerde subgroepen was de respons met asciminib beter dan met bositinub.
Bijwerkingen van graad 3 of hoger kwamen voor bij 50,6% van de patiënten die asciminib kregen, versus bij 60,5% van de patiënten die bosutinib kregen. In de asciminibarm leidden bijwerkingen bij 5,8% van de patiënten tot het stoppen van de behandeling, in de bosutinibarm bij 21,1%. Trombocytopenie en neutropenie waren de meest voorkomende bijwerkingen (alle graden en graad 3 of hoger) in de asciminibarm, maar waren goed te behandelen. Er waren twee niet-behandelingsgerelateerde fatale bijwerkingen in de asciminibarm, en in de bosutinibarm stierf één patiënt door sepsis na progressie.
Hochhaus: “De resultaten van ASCEMBL ondersteunen het gebruik van asciminib als nieuwe behandeloptie bij CML, met name bij patiënten die resistent of intolerant zijn na behandeling met ten minste twee TKI’s.”
Referentie
1. Hochhaus A, et al. ASH 2020; abstr LBA4.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist