De fase 3-INDIGO-studie laat zien dat een doelgerichte behandeling met vorasidenib een significante verbetering van de progressievrije overleving geeft ten opzichte van placebo bij patiënten met laaggradig diffuus glioom en een IDH1- of IDH2-mutatie. Dr. Ingo Mellinghoff (New York, Verenigde Staten) presenteerde deze resultaten tijdens de 2023 ASCO Annual Meeting, gelijktijdig met de publicatie van de studie in The New England Journal of Medicine.1
De eerste stap in de behandeling van volwassenen met nieuw-gediagnosticeerd, IDH1/2-gemuteerd (mIDH), graad 2 diffuus glioom is chirurgie, waarna radiotherapie gevolgd door chemotherapie gegeven kan worden. “Maar deze behandelingen zijn niet curatief en geven op zowel korte als lange termijn risico op toxiciteit”, zei Ingo Mellinghoff. “Daarom kiezen veel patiënten met graad 2 diffuus glioom voor een watch-and-waitbenadering. Deze periode biedt een goede mogelijkheid om de werkzaamheid van doelgerichte therapie bij deze patiënten te evalueren.”
Vorasidenib is een orale, duale remmer van zowel IDH1- als IDH2-gemuteerde enzymen en is specifiek ontwikkeld om de bloed-hersenbarrière te passeren. De fase 3-INDIGO-studie is opgezet om te bepalen of vorasidenib de progressievrije overleving (PFS, de primaire uitkomstmaat) kon verlengen bij patiënten met residuaal of recidief graad 2-glioom bij wie geen noodzaak was voor directe chemotherapie of radiotherapie.2 De belangrijkste secundaire uitkomstmaat van de studie was de tijd tot initiatie van de volgende therapie (TTNI).
Vroege demonstratie werkzaamheid
In totaal werden 331 patiënten 1:1 gerandomiseerd naar een behandeling met vorasidenib (40 mg eenmaal daags) of placebo. De behandeling werd voortgezet tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. De patiënten in de placeboarm kwamen bij bevestigde ziekteprogressie in aanmerking voor cross-over naar de vorasidenibgroep. De mediane follow-up was ongeveer veertien maanden. “In maart 2023 werd de studie, op aanbeveling van de independent data monitoring committee, gedeblindeerd wegens een vroege demonstratie van werkzaamheid ”, zei Mellinghoff. Hij liet vervolgens zien dat de PFS significant beter was met vorasidenib versus placebo, met een mediane PFS van respectievelijk 27,7 versus 11,1 maanden (HR 0,39; 95% BI 0,27-0,56; p=0,000000067). De TTNI was ook significant beter met vorasidenib; de TTNI was nog niet behaald in de vorasidenibgroep en was 17,8 maanden in de placebogroep (HR 0,26; 95% BI 0,15-0,43; p=0,000000019). De kans om geen volgende therapie te ontvangen binnen 24 maanden was respectievelijk 83,4% in de onderzoeksarm versus 27,0% in de placeboarm.
Veranderen behandellandschap
“De behandeling met vorasidenib werd over het algemeen goed verdragen en het middel had een hanteerbaar veiligheidsprofiel”, zei Mellinghoff. Bijwerkingen als gevolg van de behandeling van graad 3 of hoger kwamen voor bij 22,8% van de patiënten in de vorasidenibgroep en bij 13,5% van de patiënten in de placebogroep. De meest voorkomende bijwerking van graad 3 of hoger in de vorasidenibgroep was een verhoogde concentratie alanine-aminotransferase (bij 9,6% van de patiënten).
Mellinghoff: “De resultaten van de INDIGO-studie bewijzen de werkzaamheid van een behandeling gericht tegen mIDH-enzymen bij diffuus laaggradig glioom en hebben de potentie het behandellandschap voor deze patiënten te veranderen.”
Tweede auteur prof. dr. Martin van den Bent, Erasmus MC te Rotterdam, bespreekt de resultaten van deze studie in een video-interview en duidt deze voor de klinische praktijk. Bekijk het interview op oncologie.nu/videos
Referenties
1. Mellinghoff IK, et al. N Engl J Med 2023; doi:10.1056/NEJMoa2304194.
2. Mellinghoff IK, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 17): abstr LBA1.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2023 vol 8 nummer 2