Bij laag-risico, vroeg-stadium cervixcarcinoom is een simpele hysterectomie non-inferieur aan een radicale hysterectomie, zo blijkt uit de SHAPE-studie. Daarbij ging een simpele hysterectomie gepaard met minder urologische chirurgische complicaties en een betere kwaliteit van leven. Prof. dr. Marie Plante (Quebec, Canada) presenteerde deze resultaten tijdens de 2023 ASCO Annual Meeting.
Vanwege een goede screening is de incidentie van cervixcarcinoom in ontwikkelde landen de afgelopen twintig jaar afgenomen, begon Marie Plante. “We zien nu echter wel meer jonge vrouwen met laag-risico, vroeg-stadium cervixcarcinoom.” In tegenstelling tot een simpele hysterectomie wordt bij de radicale ingreep zowel de parametria als een deel van de vagina weggenomen. Retrospectieve studies wijzen er echter op dat in vroegere stadia van de ziekte het risico op parametriale uitzaaiingen laag is, minder dan 1%.1 “Dit suggereert dat minder radicale chirurgie ook een goede optie kan zijn.” De hypothese van de SHAPE-studie was dan ook dat een simpele hysterectomie geassocieerd is met een vergelijkbare werkzaamheid als radicale hysterectomie, maar gepaard gaat met minder chirurgische morbiditeit bij patiënten met laag-risico ziekte.2
Recidieven in bekken
In de SHAPE-studie werden 700 patiënten met stadium 1A2- of 1B1-cervixcarcinoom 1:1 gerandomiseerd naar een simpele of radicale hysterectomie. Uiteindelijk omvatte de intention-to-treat (ITT)-populatie respectievelijk 338 en 344 patiënten. In totaal had ongeveer 45% van de patiënten in zowel de groep van de simpele hysterectomie als de groep van de radicale hysterectomie residuale ziekte na chirurgie. Bij respectievelijk 3,1% en 2,9% van de patiënten werd een recidief in het bekken gezien. Recidieven buiten het bekken werden gerapporteerd bij respectievelijk 2,0% en 0,6% van de patiënten. Na een mediane follow-up van 4,5 jaar was het driejaarspercentage recidieven in het bekken 2,52% in de groep met een simpele hysterectomie en 2,17% in de groep met een radicale hysterectomie. “Dit betekent een absoluut verschil van 0,35%, met een bovenste 95%-betrouwbaarheidsgrens van 2,32%. Dit is lager dan de vooraf gespecificeerde grenswaarde van 4%”, zei Plante. Een simpele hysterectomie is hiermee non-inferieur aan een radicale hysterectomie, concludeerde zij verder.
Kwaliteit van leven
Ook de andere uitkomstmaten, waaronder de pelviene recidiefvrije overleving, de extrapelviene recidiefvrije overleving, de recidiefvrije overleving en algehele overleving waren vergelijkbaar tussen beide groepen. Plante: “We zagen meer bijwerkingen gerelateerd aan de chirurgie in de groep die radicale hysterectomie onderging, maar dit verschil was niet meer significant vier weken na de operatie. Urine-incontinentie en urineretentie waren wel zowel vlak na als langer dan vier weken na de chirurgie significant slechter in de groep met radicale versus simpele hysterectomie. Dit suggereert dat deze problemen aanhouden met de tijd.” Met betrekking tot de kwaliteit van leven waren alle geanalyseerde domeinen statistisch significant in het voordeel van de simpele hysterectomie.
Plante concludeerde dat het percentage recidieven in het bekken na drie jaar met een simpele hysterectomie non-inferieur was aan radicale hysterectomie. “De simpele hysterectomie kan - na een grondig preoperatief assessment - beschouwd worden als de nieuwe standaardbehandeling voor patiënten met laag-risico, vroeg-stadium cervixcarcinoom”, aldus Plante.
Referenties
1. Schmeler K, et al. Gynecol Oncol 2011;120:321-5.
2. Plante M, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 17): abstr LBA5511.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2023 vol 8 nummer 2
Commentaar dr. Judith Kroep (internist-oncoloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden) en dr. Nelleke Ottevanger (internist-oncoloog, Radboudumc, Nijmegen)
Tijdens de 2023 ASCO Annual Meeting presenteerde prof. dr. Gabe Sonke (Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam) de definitieve resultaten van de OVHIPEC-1-studie met tien jaar follow-up.1 In deze studie is het toevoegen van hypertherme intraperitoneale chemotherapie (HIPEC) aan complete optimale intervaldebulking onderzocht bij stadium III-ovariumcarcinoom. De behandeling met HIPEC gaf een winst in recidiefvrije overleving van vier maanden ten opzichte van alleen complete optimale intervaldebulking. De winst in algehele overleving (OS) was bijna twaalf maanden (HR 0,70). We kijken daarom uit naar de resultaten van de nog lopende OVHIPEC-2-studie.
Een andere chirurgische studie naar de behandeling van het cervixcarcinoom die in Chicago gepresenteerd werd, was de SHAPE-studie.2 In deze non-inferioriteitsstudie werden patiënten met stadium IA2- of IB1-cervixcarcinoom met laesies kleiner dan 2 cm geïncludeerd en gerandomiseerd naar een simpele hysterectomie met verwijdering van de pelviene lymfeklieren of een radicale hysterectomie met verwijdering van de pelviene lymfeklieren. Deze studie was positief. Het verschil in het optreden van een recidief was minder dan de bovenste 95%-betrouwbaarheidsgrens van 4% die de onderzoekers vooraf vastgesteld hadden. De simpele hysterectomie gaf daarbij minder neveneffecten. Het zou erg mooi zijn als dit de standaardbehandeling wordt voor deze patiëntengroep.
We keken verder enorm uit naar de resultaten van de DUO-O-studie naar het toevoegen van durvalumab aan paclitaxel/carboplatine en bevacizumab, gevolgd door een onderhoudsbehandeling met durvalumab met of zonder olaparib bij patiënten met nieuw-gediagnosticeerd stadium III-IV ovariumcarcinoom.3 Nu betrof het de resultaten van de patiënten zonder BRCA-mutatie. De studie behaalde de primaire uitkomstmaat, waarbij een winst in progressievrije overleving (PFS) gezien werd van vijf maanden (HR 0,63). Een belangrijke kanttekening bij deze studie is het feit dat de controlearm niet de huidige standaard met een PARP-remmer kreeg. Dit maakt interpretatie van de studie moeilijk. De PFS-curves van de behandeling met durvalumab liepen dicht bij de curves van de behandeling met chemotherapie, wat de vraag oproept of de gevonden winst niet met name door de behandeling met olaparib gedreven werd. Maar de follow-up van de studie is nog erg kort. We zullen de overlevingswinst op lange termijn nog moeten afwachten. Tevens volgen nog resultaten van studies met wel een PARP-remmer in de controlearm.
Tot slot werd er een studie gepresenteerd naar het antilichaam-geneesmiddelconjugaat mirvetuximab soravtansine, gericht tegen de folaatreceptor, bij patiënten met platinumresistent gevorderd ovariumcarcinoom: de MIRASOL-studie.4 Om deel te kunnen nemen aan deze studie moest sprake zijn van een folaatreceptorexpressie van minstens 75%. Dit was uiteindelijk bij 30% van de gescreende patiënten het geval. Zij werden gerandomiseerd naar mirvetuximab soravtansine of chemotherapie naar keuze van de onderzoeker. Wat betreft de primaire uitkomstmaat, de PFS, werd slechts een heel klein verschil gezien tussen beide studiearmen (1,6 maanden in het voordeel van mirvetuximab soravtansine), maar met een HR van 0,65. De OS-winst was wel bijna vier maanden en dat is bijzonder, want we hebben niet eerder een OS-winst gezien bij patiënten met platinumresistent ovariumcarcinoom.
Referenties
1. Aronson L, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 16): abstr 5509.
2. Plante M, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 17): abstr LBA5511.
3. Harter P, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 17): abstr LBA5506.
4. Moore N, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 17): abstr LBA5507.
In een podcast bespreken dr. Judith Kroep en dr. Nelleke Ottevanger naast bovenstaande studies de CHIPOR-studie naar HIPEC bij gerecidiveerd platinumsensitief ovariumcarcinoom, de definitieve OS-data van de KEYNOTE-826-studie en de RUBY-studie met dorstalimab. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts