Bij patiënten met resectabel pancreaskopcarcinoom zorgde neoadjuvant FOLFIRINOX niet voor verbetering van de overleving ten opzichte van upfront chirurgie, hoewel het aantal R0- en N0-resecties wel toenam. Dat blijkt uit de resultaten van de NORPACT-1-studie, die dr. Knut Labori (Oslo, Noorwegen) presenteerde tijdens de 2023 ASCO Annual Meeting.
Bij patiënten met resectabel pancreascarcinoom geeft radicale resectie en adjuvante chemotherapie (mFOLFIRINOX bij fitte patiënten) de beste resultaten. Neoadjuvante behandeling zou kunnen zorgen voor eerdere systemische controle en toename van het aantal R0- en N0-resecties. Bij gemetastaseerd en lokaal gevorderd pancreascarcinoom werden in eerdere studies positieve resultaten gevonden met neoadjuvant FOLFIRINOX. In de NORPACT-1-studie wilden onderzoekers uit vier Scandinavische landen (Noorwegen, Zweden, Finland en Denemarken) neoadjuvant FOLFIRINOX vergelijken met de standaardbehandeling - upfront chirurgie - bij patiënten met resectabel pancreaskopcarcinoom (n=140).1
Acceptabele veiligheid
In deze gerandomiseerde fase 2-studie kregen de patiënten in de experimentele arm vier kuren FOLFIRINOX, gevolgd door chirurgie en acht kuren mFOLFIRINOX. Patiënten in de standaardarm ondergingen upfront chirurgie gevolgd door twaalf kuren mFOLFIRINOX. De algehele overleving (OS) achttien maanden na randomisatie vormde de primaire uitkomstmaat. In beide armen onderging ruim 80% van de patiënten daadwerkelijk chirurgie; metastasen waren de belangrijkste reden waardoor patiënten niet geopereerd konden worden. Na de operatie kon in beide armen ongeveer 80% van de patiënten starten met adjuvante chemotherapie.
“De meest voorkomende bijwerkingen in de neoadjuvant behandelde groep waren gastro-intestinaal van aard: diarree, misselijkheid en overgeven. Neutropenie kwam vaak voor bij zowel de neoadjuvante als adjuvante behandeling”, meldde Knut Labori. Bijwerkingen van graad 3 of hoger werden vaker gezien in de neoadjuvant behandelde groep (57,5% versus 40,4% in de groep die upfront chirurgie onderging). In de groep met neoadjuvante behandeling waren twee sterfgevallen: één door onbekende oorzaak, één gerelateerd aan COVID-19. “Neoadjuvant FOLFIRINOX gaf acceptabele veiligheid en resectiepercentages.”
Geen betere overleving
In de intention-to-treat-groep was de mediane OS 25,1 maanden in de neoadjuvant behandelde groep versus 38,5 maanden met upfront chirurgie, een niet-statistisch significant verschil (HR 1,52; p=0,096). Na achttien maanden was respectievelijk 60% versus 73% van de patiënten nog in leven (p=0,100). Omdat niet alle patiënten in de neoadjuvant behandelde groep daadwerkelijk konden starten met neoadjuvante therapie, werd ook een per-protocolanalyse gedaan. Deze liet echter vergelijkbare resultaten zien. “Neoadjuvant FOLFIRINOX verbeterde de algehele overleving niet in vergelijking met upfront chirurgie”, concludeerde Labori.
Meer R0- en N0-resecties
Het percentage R0- en N0-resecties was wel significant hoger in de neoadjuvant behandelde groep: respectievelijk 59% en 37% versus 33% en 10% in de groep die upfront chirurgie onderging. Labori: “Dit vertaalde zich echter niet in een verbeterde OS. Aanvullende follow-up is noodzakelijk en kan meer duidelijkheid verschaffen over de langetermijneffecten van de verbetering in histopathologie. Maar de resultaten van deze studie ondersteunen neoadjuvant FOLFIRINOX niet als standaardbehandeling bij resectabele alvleesklierkanker.”
Referentie
1. Labori KJ, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 17): abstr LBA4005.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist