“Zowel erdafitinibmonotherapie als erdafitinib + cetrelimab laat klinisch relevante activiteit zien bij patiënten met nieuw-gediagnosticeerd, gemetastaseerd urotheelcarcinoom met FGFR-afwijkingen die niet in aanmerking komen voor therapie met cisplatine”, meldde dr. Arlene Siefker-Radtke (Houston, Verenigde Staten) tijdens de 2023 ASCO Annual Meeting, waar ze de finale data van de NORSE-studie presenteerde.
Een groot deel van de patiënten met nieuw-gediagnosticeerd, gemetastaseerd urotheelcarcinoom (mUC) komt niet in aanmerking voor standaardchemotherapie met cisplatine en er is behoefte aan nieuwe behandelopties voor deze groep. Genetische afwijkingen in FGFR komen voor bij ongeveer 20% van de patiënten met gevorderd of gemetastaseerd UC, en zijn geassocieerd met een immunologisch ‘koud’ fenotype en verminderde responskans op immuuncheckpointremmers.
De FGFR-remmer erdafitinib is in de Verenigde Staten goedgekeurd voor gebruik bij eerder behandelde patiënten met mUC. In de NORSE-studie werd de combinatie van erdafitinib met cetrelimab, een experimentele PD-1-remmer, geëvalueerd, vanuit het idee dat FGFR-remming de immuunomgeving kan veranderen en zo de respons op immuuncheckpointremmers zou kunnen verbeteren.1
NORSE-studie
In deze gerandomiseerde fase 2-studie werden 89 patiënten geïncludeerd met nieuw-gediagnosticeerd mUC en een FGFR-afwijking, die niet in aanmerking kwamen voor behandeling met cisplatine. De patiënten kregen ofwel alleen erdafitinib, ofwel erdafitinib + cetrelimab. De primaire uitkomstmaten waren het objectieve responspercentage (ORR) en de veiligheid van deze combinatie. Arlene Siefker-Radtke wees erop dat ongeveer een derde van de patiënten een ECOG performance status 2 had, en dat bij slechts 9% van de patiënten hoge PD-L1-expressie zichtbaar was (CPS ≥10).
Diepe en duurzame responsen
In de erdafitinibgroep was de ORR 44,2%, in lijn met eerdere resultaten in de tweede lijn bij mUC met FGFR-afwijkingen. Behandeling met de combinatie resulteerde in een ORR van 54,5%, met meer complete responsen (n=6 versus n=1 met monotherapie). Vergelijkbare responspercentages werden gezien bij patiënten met lage PD-L1-expressie (CPS <10).
Het mediane ziektecontrolepercentage was 88,4% met erdafitinibmonotherapie en 79,5% met de combinatie, met een mediane responsduur van respectievelijk 9,7 en 11,1 maanden. “Deze responsen traden op onafhankelijk van het feit of er een mutatie of fusie van FGFR was gedetecteerd. Sommige eerdere data suggereerden dat tumoren met FGFR-fusies een lagere responskans hebben”, zei Siefker-Radtke.
“Diepe en duurzame responsen kwamen voor in beide armen van de studie, hoewel het erop lijkt dat er meer diepere en duurzamere responsen, inclusief complete responsen, voorkwamen in de erdafitinib + cetrelimab-arm.” Deze responsen vertaalden zich in een mediane progressievrije overleving (PFS) van 5,6 maanden en mediane algehele overleving (OS) van 16,2 maanden met erdafitinib. In de combinatie-arm was de mediane PFS 11,0 maanden en mediane OS 20,8 maanden.
Geen extra toxiciteit
Het bijwerkingenprofiel kwam overeen met dat van andere FGFR- en immuuncheckpointremmers, en er was geen extra toxiciteit met de combinatie. De meest voorkomende bijwerkingen waren hyperfosfatemie en stomatitis. Eén patiënt in de combinatie-arm overleed als gevolg van pulmonair falen, wat geacht werd gerelateerd te zijn aan cetrelimab. Centrale sereuze retinopathie kwam in beide armen bij ongeveer 20% van de patiënten voor en was reversibel.
“Deze resultaten ondersteunen het gebruik van erdafitinib bij mUC met FGFR-afwijkingen. De ORR en geobserveerde complete responsen in de erdafitinib + cetrelimab-arm ondersteunen verder onderzoek naar deze combinatie”, concludeerde Siefker-Radtke.
Referentie
1. Siefker-Radtke AO, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 16): abstr 4504.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist