Uit eerdere resultaten van de fase 3-TROPiCS-studie bleek dat sacituzumab govitecan versus chemotherapie geassocieerd was met een betere progressievrije en algehele overleving bij patiënten met hormoonresistent, HR+, HER2-, gevorderd mammacarcinoom. Nu blijkt uit de presentatie van dr. Sara Tolaney (Boston, Verenigde Staten) tijdens de 2023 ASCO Annual Meeting dat deze betere werkzaamheid ook na een langere follow-up aanwezig is. Daarnaast werden er geen nieuwe veiligheidssignalen geconstateerd.
Patiënten met hormoonreceptor-positief (HR+), HER2-negatief (HER2-), gemetastaseerd mammacarcinoom die resistent zijn tegen endocriene therapie worden standaard behandeld met single-agent chemotherapie. Deze therapie is echter geassocieerd met een laag responspercentage, aanzienlijke toxiciteit en een verminderde kwaliteit van leven.
In de fase 3-TROPiCS-02-studie wordt bij patiënten met progressief, HR+, HER2-, gevorderd mammacarcinoom de uitkomst onderzocht van het tegen Trop-2-gerichte antilichaam-geneesmiddelconjugaat sacituzumab govitecan (SG) versus chemotherapie naar keuze van de onderzoeker. Uit de primaire en secundaire interimanalyse bleek dat SG vergeleken met chemotherapie onder andere geassocieerd was met een betere progressievrije en algehele overleving (PFS en OS).1,2 De huidige presentatie betrof de werkzaamheid en veiligheid na een langere follow-up.
Voortdurende werkzaamheid
Ook na een mediane follow-up van 12,8 maanden bleef SG (n=272) vergeleken met chemotherapie (n=271) geassocieerd met een significant betere PFS. “De mediane PFS was 5,5 maanden met SG versus 4,0 maanden met chemotherapie (HR 0,65; 95% BI 0,53-0,81; p=0,0001). Na zowel zes, twaalf en achttien maanden was SG vergeleken met chemotherapie geassocieerd met een hoger percentage patiënten dat bleef leven en progressievrij was. Dit PFS-voordeel met SG was ook aanwezig in de vooraf gedefinieerde subgroepen. Daarnaast was SG versus chemotherapie geassocieerd met een significant betere OS, met een mediane OS van 14,5 maanden met SG versus 11,2 maanden met chemotherapie (HR 0,79; 95% BI 0,65-0,95; p=0,0133). Na zes, twaalf en achttien maanden was SG vergeleken met chemotherapie geassocieerd met een hoger percentage patiënten dat nog in leven was. SG was vergeleken met chemotherapie geassocieerd met een betere OS in de meerderheid van de vooraf gedefinieerde subgroepen, met als uitzondering de 26 patiënten zonder viscerale metastasen”, aldus Sara Tolaney. Verder was het PFS- en OS-voordeel met SG onafhankelijk van het Trop-2-expressieniveau.
Toxiciteit
Het toxiciteitsprofiel van SG kwam overeen met dat van eerdere studies. Bijwerkingen van graad 3 of hoger kwamen voor bij 74% van de patiënten in de SG-arm en 60% van de patiënten in de chemotherapiearm. Wegens bijwerkingen werd de behandeling gestopt bij respectievelijk 6% en 4% van de patiënten. Tolaney: “De meest voorkomende bijwerking van zowel SG als chemotherapie was neutropenie; dit was van graad 3 of hoger bij 52% van de patiënten die SG kregen versus 39% van de patiënten die werden behandeld met chemotherapie.” Andere frequent voorkomende bijwerkingen van graad 3 of hoger van SG waren diarree (10% versus 1% met chemotherapie) en anemie (7% versus 3%). Van chemotherapie waren dit trombocytopenie (4% versus minder dan 1% met SG), vermoeidheid (4% versus 6%) en dyspneu (4% versus 2%).
Referenties
1. Rugo HS, et al. J Clin Oncol 2022;40:3365-76.
2. Rugo HS, Ann Oncol 2022;33 (suppl_7): S808-69.
3. Tolaney SM, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 16): abstr 1003.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer