Een curatieve chirurgische resectie is haalbaar na een neoadjuvante behandeling met zowel een PD-1- als een LAG-3-remmer bij patiënten met resectabel niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC). De behandeling geeft daarbij een vergelijkbaar veiligheidsprofiel als alleen PD-1-remming. Prof. dr. Clemens Aigner (Essen, Duitsland) presenteerde tijdens de 2023 ASCO Annual Meeting de eerste ervaringen met nivolumab plus relatlimab bij resectabel NSCLC in de NEOpredict-Lung-studie.
In de fase 2-NEOpredict-Lung-studie is gekeken naar de haalbaarheid, veiligheid en vroege werkzaamheid van een preoperatieve behandeling met de PD-1-remmer nivolumab plus de LAG-3-remmer relatlimab versus monotherapie met nivolumab.1 Patiënten met resectabel NSCLC (stadium IB, II of IIIA) werden gerandomiseerd naar een behandeling met nivolumab plus relatlimab (n=30) of alleen nivolumab (n=30), gevolgd door chirurgie en standaard adjuvante therapie. De primaire uitkomstmaat was de haalbaarheid van een curatieve chirurgische resectie binnen 43 dagen na initiatie van de neoadjuvante behandeling. Secundaire uitkomstmaten waren radiologische en histopathologische responspercentages, de ziektevrije overleving (DFS) en algehele overleving (OS) na twaalf maanden, de veiligheid en het percentage patiënten bij wie een radicale resectie kon worden uitgevoerd.
Postoperatieve complicaties
Alle patiënten werden binnen 43 dagen na het starten van de neoadjuvante behandeling geopereerd. Clemens Aigner: “Bij 95% van de patiënten in de intention-to-treat-populatie was een R0-resectie mogelijk.” Het merendeel van de patiënten in beide groepen onderging een standaard lobectomie. Het percentage postoperatieve complicaties was respectievelijk 33,3% en 26,6%. In beide groepen was bij één patiënt conversie noodzakelijk wegens een bloeding. Daarnaast was bij twee patiënten in de nivolumabgroep en bij één patiënt in de combinatiegroep revisie noodzakelijk en had één patiënt in de nivolumabgroep een pulmonale embolie. “Het aantal kleinere perioperatieve complicaties kwam overeen met de verwachting voor deze studiepopulatie”, zei Aigner. De gerapporteerde bijwerkingen gerelateerd aan de behandeling met checkpointremmers van graad 3 of hoger waren atriumfibrilleren, hyperthyreoïdie en hepatische toxiciteit in de nivolumabgroep (elk bij één patiënt) en hepatische toxiciteit in de combinatiegroep (ook bij één patiënt).
Geen mortaliteit
Wat betreft de werkzaamheid werd een majeure pathologische respons gezien bij 27% van de patiënten in de nivolumabgroep en bij 30% van de patiënten in de combinatiegroep. Een pathologisch complete respons werd gezien bij respectievelijk 13,3% en 16,7%. Geen van de patiënten overleed binnen dertig dagen na de operatie. In elke groep was bij veertien patiënten een adjuvante behandeling geïndiceerd en dit was haalbaar bij al deze patiënten. Het percentage patiënten dat na twaalf maanden nog in leven was (gezien over beide groepen), was 96% en de DFS na twaalf maanden was 91%.
“De primaire uitkomstmaat werd behaald door alle patiënten in beide behandelgroepen”, concludeerde Aigner. De morbiditeit en mortaliteit waren vergelijkbaar met andere neoadjuvante behandelingen en het is mogelijk standaard adjuvante behandelingen in deze setting te geven. “Het protocol is inmiddels wel aangepast, waarbij een derde studiearm is toegevoegd. Hierin wordt een hogere dosering relatlimab gegeven”, sloot hij af.
Referentie
1. Aigner C, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 16): abstr 8500.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist