Een behandeling met erdafitinib verlengt de algehele overleving (OS) van patiënten met gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom (mUC) en een FGFR-alteratie na een eerdere behandeling met een PD-(L)1-remmer. Dit blijkt uit de resultaten van de fase 3-THOR-studie, die dr. Yohann Loriot (Parijs, Frankrijk) presenteerde tijdens de 2023 ASCO Annual Meeting. “Het gevonden OS-voordeel met erdafitinib bij deze patiëntenpopulatie ondersteunt het nut van moleculaire diagnostiek naar FGFR-alteraties bij alle mUC-patiënten.”
Een behandeling met immuuncheckpointremmers kan zowel in de eerste als in de tweede behandellijn gegeven worden aan patiënten met mUC. “Maar slechts ongeveer 30% van de mUC-patiënten respondeert op deze behandeling en de therapieopties bij progressie op een PD-(L)1-remmer zijn beperkt”, zei Yohann Loriot. Bij 15 tot 20% van de mUC-patiënten is sprake van een FGFR-alteratie en deze alteraties functioneren mogelijk als oncogene drivers, gaf hij verder aan. In de fase 2-BCL2001-studie gaf een behandeling met de selectieve pan-FGFR-tyrosinekinaseremmer erdafitinib een mediane progressievrije overleving (PFS) van 5,5 maanden en een mediane OS van 11,3 maanden bij mUC-patiënten met een FGFR-alteratie.1
“THOR is een bevestigende fase 3-studie bestaande uit twee cohorten. In cohort 1 is gekeken of erdafitinib een betere overleving geeft dan chemotherapie bij mUC-patiënten met een FGFR-alteratie en progressie op één of meer eerdere behandellijnen, waaronder een behandeling met een PD-(L)1-remmer.2
Studie deblinderen
In totaal werden 266 patiënten 1:1 gerandomiseerd naar een behandeling met erdafitinib of chemotherapie naar keuze van de onderzoeker (docetaxel of vinflunine). De primaire uitkomstmaat was de OS en belangrijke secundaire uitkomstmaten waren de PFS, het objectieve responspercentage (ORR) en het veiligheidsprofiel van erdafitinib. Na een mediane follow-up van 15,9 maanden was de mediane OS 12,1 maanden met erdafitinib versus 7,8 maanden met chemotherapie (HR 0,64; 95% BI 0,47-0,88; p=0,005). “Erdafitinib gaf hiermee een reductie in het risico op overlijden van 36%”, aldus Loriot. “Gebaseerd op de resultaten van deze interimanalyse werd aanbevolen de studie te stoppen en deblinderen, en de patiënten in de chemotherapiegroep over te laten stappen op erdafitinib.”
Standaard behandeloptie
Het OS-voordeel met erdafitinib werd gezien in alle klinisch relevante subgroepen, waaronder het type FGFR-alteratie (translocatie/mutatie), het aantal eerdere behandelingen, de aanwezigheid van viscerale metastasen, de locatie van de primaire tumor en keuze van chemotherapie. Daarnaast werd ook een significant betere mediane PFS gezien met erdafitinib ten opzichte van chemotherapie (respectievelijk 5,6 versus 2,7 maanden; HR 0,58; 95% BI 0,44-0,78; p=0,0002). Ook de ORR was beter met erdafitinib (45,6%, met een complete respons bij 6,6%) versus chemotherapie (11,5%, met een complete respons bij 0,8%).
Het veiligheidsprofiel zoals gerapporteerd in de THOR-studie kwam overeen met wat bekend is van erdafitinib. De meest voorkomende bijwerkingen (van elke graad) van erdafitinib waren hyperfosfatemie, diarree en stomatitis. In de chemotherapiegroep kwamen anemie, alopecia en misselijkheid het vaakst voor. Loriot: “De bijwerkingen van erdafitinib waren over het algemeen hanteerbaar met dosisaanpassingen en ondersteunende zorg.”
De resultaten van de fase 3-THOR-studie ondersteunen de keuze voor erdafitinib als een standaard behandeloptie na een PD-(L)1-remmer bij mUC-patiënten met een FGFR-alteratie, zei Loriot. “Het OS-voordeel met erdafitinib geeft ook het nut aan van het testen op FGFR-alteraties bij deze patiënten”, besloot hij zijn presentatie.
Referenties
1. Loriot Y, et al. N Engl J Med 2019;381:338-48.
2. Loriot Y, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 17): abstr LBA4619.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2023 vol 8 nummer 2
Commentaar dr. Debbie Robbrecht, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Tijdens de ASCO Annual Meeting waren er meerdere studies naar de plaatsbepaling van PARP-remmers in combinatie met een androgeenreceptorsignaalremmer bij patiënten met gemetastaseerd prostaatcarcinoom en homologe-recombinatiedeficiëntie (HRD). Onder andere de PROpel- en de TALAPRO-2-studie lieten een voordeel zien van deze combinatie bij patiënten met HRD. Het effect lijkt hierbij grotendeels gedreven te worden door patiënten met een mutatie in BRCA1 of -2.1,2
Daarnaast was er interessant nieuws op het gebied van blaascarcinoom. Zo werd een retrospectieve verkennende analyse van de IMvigor130-studie bij gemetastaseerd urotheelcarcinoom (mUC) gepresenteerd.3 Met behulp van deze analyse wilden de onderzoekers de uitkomsten van de IMvigor130 (waarin gerandomiseerd werd tussen een eerstelijnsbehandeling met chemotherapie plus atezolizumab of chemotherapie plus placebo) duiden ten opzichte van de resultaten van de JAVELIN Bladder 100-studie. In de huidige analyse is geëvalueerd of er een verschil bestond in uitkomsten tussen de groep patiënten mét en de groep patiënten zonder progressie in de eerste achttien weken van de behandeling. De onderzoekers kozen deze grens van achttien weken, omdat dit de periode is waarin chemotherapie werd gegeven en ze op basis daarvan een soort indirecte vergelijking met de JAVELIN Bladder 100 konden maken. De patiënten zonder progressie in die eerste achttien weken hadden een mediane algehele overleving (OS) van ongeveer twintig maanden in beide studiearmen. Het toevoegen van atezolizumab aan chemotherapie lijkt dus niet van invloed op de uitkomsten. Wel bleek dat de patiënten die behandeld werden met cisplatine-gemcitabine plus atezolizumab het beter deden dan patiënten die het regime met carboplatine ontvingen. Opvallend genoeg bleek wederom dat de mediane OS vergelijkbaar was tussen de groep die alleen cisplatine-gemcitabine kreeg en de groep die alleen carboplatine-gemcitabine ontving. Verder lijkt de groep patiënten met een positieve PD-L1-expressie die behandeld werd met chemotherapie + atezolizumab het het beste te doen. Deze groep had een mediane OS van 56 maanden, wat opmerkelijk lang is. Concluderend is er geen plaats voor de gelijktijdige combinatie van chemotherapie plus immunotherapie in de eerstelijnsbehandeling van mUC.
Een van de belangrijkste studies in Chicago op het gebied van blaaskanker was in mijn ogen de THOR-studie naar de FGFR-remmer erdafitinib.4 In deze studie zijn mUC-patiënten na één of twee eerdere behandellijnen, waaronder in ieder geval immunotherapie, behandeld met erdafitinib of chemotherapie (docetaxel of vinflunine). De studie werd vroegtijdig gestopt en gedeblindeerd vanwege de goede resultaten. De mediane OS was 12,9 maanden in de erdafitinibgroep versus 7,8 maanden in de chemotherapiegroep. Dit kwam overeen met een afname van het risico op overlijden van 36%. Deze positieve studie voldoet hiermee aan de huidige PASKWIL-criteria.
Ongeveer 20% van de patiënten met blaaskanker heeft een FGFR-aberrante tumor. Om deze patiënten te identificeren, moeten we als beroepsgroep afspraken gaan maken over de moleculaire diagnostiek, de timing ervan en op welk weefsel getest moet worden. Ook zullen we nu de beoordeling van erdafitinib door de NVMO-commissie Beoordeling Oncologische Middelen (cieBOM) moeten afwachten, waarna gekeken kan worden of dit vergoede zorg wordt.
Referenties
1. Thierry-Vuillemin A, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 16): abstr 5012.
2. Fizazi K, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 16): abstr 5004.
3. Grande E, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 16); abstr 4503.
4. Loriot Y, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 17): abstr LBA4619.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt dr. Debbie Robbrecht naast bovenstaande studies ook de VESPER- en de NORSE-studie, en raadt Robbrecht geïnteresseerden aan de posterpresentatie van de PROOF 302-studie met de FGFR-remmer infigratinib te bekijken. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts