De resultaten van de tweede interimanalyse van de fase 3-NATALEE-studie laten zien dat de toevoeging van ribociclib aan adjuvante endocriene therapie goed werd verdragen en geassocieerd was met een significant betere invasieve-ziektevrije overleving bij patiënten met hormoonreceptor-positief, HER2-negatief, vroeg-stadium mammacarcinoom. Deze en andere resultaten werden tijdens de 2023 ASCO Annual Meeting gepresenteerd door dr. Dennis Slamon (Los Angeles, Verenigde Staten).
De standaardbehandeling bij patiënten met hormoonreceptor-positieve (HR+), HER2-negatief (HER2-), vroeg-stadium borstkanker (EBC) bestaat uit chirurgie met of chemo- of radiotherapie, gevolgd door vijf tot tien jaar adjuvante endocriene therapie. Hoewel de behandeling in opzet curatief is, krijgt ongeveer één derde van de patiënten met stadium II, HR+, HER2- EBC en meer dan de helft van de patiënten met stadium III, HR+, HER2- EBC een recidief.1
In de gerandomiseerde fase 3-NATALEE-studie werd bij een brede populatie van patiënten met stadium II of III, HR+, HER2- EBC de uitkomst onderzocht van een driejarige adjuvante behandeling met ribociclib (400 mg/dag; drie weken op, één week af) plus endocriene therapie versus endocriene therapie (ET) alleen. De primaire uitkomstmaat was de invasieve-ziektevrije overleving (IDFS). Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de ziekte-op-afstandvrije overleving (DDFS), de algehele overleving (OS) en de veiligheid.
Betere IDFS
Uit de tweede interimanalyse van de twee gebalanceerde armen bleek dat de toevoeging van ribociclib aan ET geassocieerd was met een significant betere IDFS.2 De driejaars-IDFS was 90,4% in de ribociclibarm (n=2.549) versus 87,1% in de controlearm (n=2.552; HR 0,748; 95% BI 0,618-0,906; p=0,0014). “In de ribociclibarm versus de controlearm was het risico op invasieve ziekte verminderd met 25,2%. Dit IDFS-voordeel met ribociclib was zichtbaar in alle vooraf gespecificeerde subgroepen, al was op het moment van analyse het aantal events per subgroep soms nog beperkt. Verder was behandeling met ribociclib plus ET versus ET alleen geassocieerd met een significant betere DDFS met een p-waarde van 0,0017 en een absoluut DDFS-voordeel van 2,2% na drie jaar. In de ribociclibarm versus de controlearm was het risico op metastasen op afstand verminderd met 26,1% (HR 0,739; 95% BI 0,603-0,905). De OS-resultaten zijn nog immatuur, maar laten een trend zien richting een betere uitkomst met ribociclib plus ET versus ET alleen”, aldus Dennis Slamon.
Goed verdragen
De toxiciteitsanalyse liet zien dat ribociclib plus ET niet geassocieerd was met nieuwe veiligheidssignalen en goed werd verdragen. Slamon: “De QT-verlenging op ECG, een unieke bijwerking van ribociclib, kwam voor bij 4,2% van de patiënten, waarvan bij 0,2% van de patiënten in minimaal graad 3. In de ribociclibarm waren de bijwerkingen die het frequentst geassocieerd waren met stopzetting van de behandeling levergerelateerde toxiciteit (8,9% versus 0,1% in de controlearm) en artralgie (1,3% versus 1,9%). In de ribociclibarm leidden deze bijwerkingen meestal vroeg in de behandeling - na mediaan vier maanden - tot stopzetting van de therapie.”
Referenties
1. Pan H, et al. N Engl J Med 2017;377:1836-46.
2. Slamon DJ, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 17): abstr LBA500.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2023 vol 8 nummer 2
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Tijdens de 2023 ASCO Annual Meeting waren er een aantal interessante presentaties over nieuwe behandelmogelijkheden voor patiënten met borstkanker. Bijvoorbeeld van de NATALEE-studie bij een intermediate- en hoog-risicopopulatie patiënten met hormoonreceptor-positief (HR+), HER2-negatief (HER2-), vroeg-stadium borstkanker (EBC). Uit de resultaten van deze gerandomiseerde fase 3-studie na een mediane follow-up van 28 maanden bleek dat een driejarige adjuvante behandeling met ribociclib plus endocriene therapie (ET) versus ET alleen geassocieerd was met een 3,3% betere driejaars invasieve-ziektevrije overleving (IDFS) (HR 0,75; 95% BI 0,62-0,91; p=0,0014).1 Dit IDFS-verschil is in lijn met de 4,8% hogere driejaars-IDFS met tweejarige adjuvante behandeling met abemaciclib plus ET versus ET alleen, zoals geconstateerd in de MonarchE-studie.2 Hoopvolle resultaten, maar een veel langere follow-up is nodig voordat de resultaten consequenties kunnen hebben voor de dagelijkse praktijk.
Ook werden er resultaten gepresenteerd van een meta-analyse van ovariële ablatie of suppressie bij bijna 15.000 premenopauzale patiënten met oestrogeenreceptor-positieve (ER+) EBC.3 Bij vrouwen die na chemotherapie premenopauzaal bleven of geen chemotherapie kregen was ovariële ablatie/suppressie geassocieerd met een vermindering van het aantal recidieven met bijna 10% na vijftien jaar, ten opzichte van geen suppressie. Dit liet zich ook vertalen in een bijna 11% winst in twintigjaars borstkankerspecifieke overleving. Dit resultaat pleit voor het bespreken van ovariële onderdrukking bij bewezen premenopauzale vrouwen met ER+ EBC. Tot op heden was in de dagelijkse praktijk met name leeftijd een criterium om een GnRH-agonist te geven. De meta-analyse laat echter zien dat niet zozeer leeftijd, maar vooral bewezen activiteit van de ovaria een reden is om deze activiteit te onderdrukken.
In de X-7/7-studie werd bij patiënten met gemetastaseerde borstkanker (mBC) de uitkomst vergeleken van twee verschillende doseringsschema’s voor capecitabine. Dit betrof het standaardschema van veertien dagen tweemaal daags 1.250 mg/m2 per drie weken versus het experimentele schema met een vaste dosis van zeven dagen tweemaal daags 1.500 mg, per veertien dagen. Uit de resultaten bleek dat het experimentele schema qua werkzaamheid gelijkwaardig was aan het standaardschema, maar met veel minder toxiciteit gepaard ging.4 Als de publicatie de gepresenteerde resultaten bevestigt, verwacht ik dat deze bevindingen practice changing zullen zijn.
In de Nederlandse, onderzoekergeïnitieerde, gerandomiseerde fase 3-SONIA-studie worden bij patiënten met HR+, HER2-, gevorderd mammacarcinoom de werkzaamheid, veiligheid en kosteneffectiviteit onderzocht van de toevoeging van CDK4/6-remmers aan ET in de eerste dan wel tweede lijn. De primaire resultaten van deze studie worden besproken in een exclusieve podcast, maar er kan alvast vermeld worden dat er geen meerwaarde is van een CDK4/6-remmer in de eerste lijn ten opzichte van in de tweede lijn. Het studiedesign en de resultaten zijn zeer enthousiast door het publiek ontvangen.5
Referenties
1. Slamon DJ, et al. J Clin Oncol 2023;41 (suppl 17): abstr LBA500.
2. Johnston SR, et al. Lancet Oncol 2023;24:77-90.
3. Gray RG, et al. J Clin Oncol 2023; 41 (suppl_16): abstr 503.
4. Khan QJ, et al. J Clin Oncol 2023; 41 (suppl_16): abstr 1007.
5. Podcast met dr. Inge Konings over de SONIA-studie. Te beluisteren via oncologie.nu/podcasts
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt dr. Agnes Jager naast bovenstaande studies onder andere ook resultaten van de PALMIRA-studie, waarin bij patiënten met HR+, HER2-, gevorderd mammacarcinoom ná palbociclib plus ET de uitkomst werd bepaald van palbociclib plus een niet eerder gegeven ET. Daarnaast worden de tienjaarsresultaten besproken van de Short-HER-studie naar negen weken versus eenjarige behandeling met trastuzumab bij HER2+ EBC, en de kinetiek van ESR1-mutaties bij patiënten met ER+, HER2- mBC die in de PADA-1-studie behandeld werden met palbociclib plus een aromataseremmer of fulvestrant. Ten slotte is er aandacht voor de TROPiCS-studie, waarin bij patiënten met hormoonresistent, HR+, HER2- mBC de uitkomst werd onderzocht van sacituzumab govitecan versus chemotherapie, en voor een fase 2-studie naar de werkzaamheid en veiligheid van het antilichaam-geneesmiddelconjugaat HER3-DXd bij mBC.
Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts