Patiënten met een BRCA1- of BRCA2-kiembaanmutatie en borstkanker in een vroeg stadium met een hoog risico op een recidief, die behandeld worden met olaparib hebben een significant betere invasieve-ziektevrije overleving dan patiënten die placebo ontvingen. Dit bleek uit de interimresultaten van de OlympiA-studie, waarvan prof. dr. Andrew Tutt (Londen, Verenigd Koninkrijk) de resultaten tijdens de 2021 ASCO Annual Meeting presenteerde.1,2
Ondanks (neo)adjuvante chemotherapie bij patiënten met vroege borstkanker en een kiembaanmutatie in BRCA1 of BRCA2, kunnen recidiefpercentages hoog zijn. Nieuwe (adjuvante) behandelopties zijn dan ook gewenst, begon Andrew Tutt zijn presentatie. De PARP-remmer olaparib is reeds geregistreerd voor patiënten met gemetastaseerde borstkanker en BRCA1/2-kiembaanmutaties. In de gerandomiseerde, dubbelblinde fase 3-OlympiA-studie wordt onderzocht wat het effect van olaparib is in de adjuvante setting bij patiënten met BRCA1/2-kiembaanmutaties en HER2-negatieve borstkanker in een vroeg stadium met een hoog risico op een recidief. Tutt presenteerde de resultaten van een interimanalyse na een mediane follow-up van 2,5 jaar tijdens de plenaire sessie van de ASCO.
Strikte criteria
In OlympiA werden 1.836 patiënten 1:1 gerandomiseerd naar een één jaar durende behandeling met olaparib of placebo. Zij hadden allen reeds een standaardbehandeling ontvangen bestaande uit adjuvante of neoadjuvante chemotherapie, chirurgie en - indien nodig - radiotherapie. De primaire uitkomstmaat van de studie was de invasieve-ziektevrije overleving (iDFS). Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de ziektevrije overleving op afstand (dDFS), de algehele overleving (OS) en veiligheid.
De resultaten van de interimanalyse die Tutt presenteerde, lieten een significant betere iDFS zien met olaparib versus placebo (HR 0,58; 95% BI 0,41-0,82; p<0,0001). “Dit is een zeer significant resultaat wat voldeed aan de strikte criteria die gesteld waren voor deze vroege rapportage”, zei Tutt. De driejaars-iDFS was 85,9% met olaparib en 77,1% met placebo. De dDFS was ook significant beter met olaparib versus placebo (HR 0,57; 95% BI 0,39-0,83; p<0,0001), met een driejaars-dDFS van 87,4% met olaparib en 80,4% met placebo.
Minder overlijdens
De OS was nog immatuur ten tijde van deze analyse, wat volgens Tutt niet vreemd is gezien de korte follow-up van 2,5 jaar. Hij kon wel melden dat er minder overlijdens gerapporteerd werden bij een behandeling met olaparib versus placebo, maar het verschil tussen beide groepen was niet significant. De gerapporteerde bijwerkingen kwamen overeen met wat bekend is voor olaparib. Bijwerkingen van graad 3 of hoger die bij ≥1% van de patiënten gerapporteerd werden, waren anemie (8,7%), neutropenie (4,8%), leukopenie (3,0%), vermoeidheid (1,8%) en lymfopenie (1,2%).
Tutt concludeerde dat een één jaar durende behandeling met olaparib na standaardtherapie bij patiënten met vroege, HER2-negatieve borstkanker met BRCA1/2-kiembaanmutaties en een hoog risico op een recidief een betekenisvol voordeel geeft. “Deze bevindingen illustreren het belang van het testen op BRCA1/2-kiembaanmutaties. Dit kan belangrijke informatie geven die mogelijk van invloed is op de systemische therapie bij vroege borstkanker”, aldus Tutt.
Referenties
1. Tutt A, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15); abstr LBA1.
2. Tutt A, et al. N Engl J Med 2021;384:2394-405.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 2
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Zowel van de PALOMA-3- als de MONALEESA-3-studie werden deze ASCO Annual Meeting de finale analyses van de algehele overleving (OS) gepresenteerd. Beide studies laten een meerwaarde zien van de CDK4/6-remmer.1,2 De PALOMA-3-studie laat een OS-winst zien van ongeveer zeven maanden met palbociclib plus fulvestrant (HR 0,8) en de MONALEESA-3 een OS-winst van ongeveer twaalf maanden (HR 0,73) met ribociclib plus fulvestrant. De kleine verschillen in absolute winst tussen beide studies worden waarschijnlijk verklaard doordat de geïncludeerde patiëntenpopulaties van beide studies iets van elkaar verschilden. Zo mochten patiënten in de PALOMA-3 behandeld zijn met één lijn chemotherapie en meerdere lijnen endocriene therapie in de gemetastaseerde setting en de patiënten in de MONALEESA-3 met slechts één lijn endocriene therapie en geen chemotherapie.
Daarnaast werden de resultaten van een nieuwe CDK4/6-remmer gepresenteerd: dalpiciclib. In de DAWNA-1-studie werd dalpiciclib plus fulvestrant onderzocht versus placebo plus fulvestrant.3 Ongeveer 30% van de patiënten in deze studie had eerstelijnschemotherapie ontvangen. Ook deze vierde CDK4/6-remmer laat een mooie winst in progressievrije overleving zien. De subgroepanalyse lijkt de suggestie te wekken dat de groep patiënten die reeds eerstelijnschemotherapie ontvangen had en de groep patiënten met alleen botmetastasen minder baat hadden van de toevoeging van dalpiciclib aan fulvestrant.
Tevens is tijdens de ASCO een aantal studies gepresenteerd naar de stratificatie van patiënten op basis van genomisch risico. Binnen de MINDACT is bijvoorbeeld gekeken naar de patiënten met een ‘ultralaagrisico’-uitslag van de MammaPrint, in de zoektocht naar een patiëntengroep met zo’n gunstige prognose dat zelfs adjuvante endocriene therapie niet nodig is.4 Van de 1.000 patiënten met een ultralaag risico had slechts 16% geen enkele vorm van adjuvante therapie gehad. Zij hadden een heel goede prognose, maar door het ontbreken van de overige karakteristieken van deze patiënten is de klinische waarde nog beperkt. Verder (waarschijnlijk met name retrospectief) onderzoek hiernaar is klinisch zeer relevant.
Deze ASCO werden ook een aantal studies op het gebied van immunotherapie gepresenteerd, waaronder een kleine studie uit China (FUTURE-C-PLUS). Hierin werd de PD-1-remmer camrelizumab gecombineerd met een VEGF-remmer (famitinib) en nab-paclitaxel bij 46 patiënten met triple-negatief mammacarcinoom met het IM-subtype, gedefinieerd als CD8 >10% op immunohistochemie.5 Het idee van deze combinatie is dat de VEGF-remmer een toename van CDK8-infiltratie en PD-L1-expressie op tumoren veroorzaakt, en dus meer aangrijpingspunten voor immunotherapie geeft. De studie liet zien dat de combinatiebehandeling tot een objectief responspercentage leidde van 81%, met een complete remissie (CR) bij 10%. Weliswaar een kleine studie binnen een heel specifieke subpopulatie, maar met zeer veelbelovende resultaten.
Daarnaast werden de langetermijnresultaten van de GeparNUEVO-studie getoond. Dit is een gerandomiseerde neoadjuvante fase 2-studie waarbij de meerwaarde van durvalumab toegevoegd aan nab-paclitaxel en dose-dense doxorubicine/cyclofosfamide bij triple-negatief mammacarcinoom wordt onderzocht.6 Eerder werd reeds 9% meer pathologische (p)CR gezien in het voordeel van het regime met durvalumab versus het regime met placebo. Dit vertaalde zich in een statistisch significant en klinisch relevant overlevingsvoordeel (de driejaars-OS was bijvoorbeeld 95,2% versus 83,5%). Hoopvolle resultaten, die echter nog wel bevestigd moeten worden in een fase 3-studie.
Tot slot de PARP-remmers, waarvan de OlympiA-studie terecht als late breaking abstract tijdens de plenaire sessie gepresenteerd werd. Hierin is gekeken of een adjuvante behandeling met olaparib gedurende een jaar versus placebo van meerwaarde was bij patiënten met hoog-risico mammacarcinoom en bewezen kiembaan-BRCA-mutaties.7 In totaal zijn wereldwijd 1.836 patiënten geïncludeerd, wat echt een compliment is aan het studieteam, gelet op de zeldzaamheid van deze subgroep. De resultaten waren overtuigend positief: de driejaars invasieve ziektevrije overleving verbeterde met 9% (77% met placebo versus 86% met olaparib). Ik denk dat dit een belangrijke nieuwe toevoeging aan de behandeling van deze patiënten zal worden.
Referenties
1. Cristofanilli M, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 1000.
2. Slamon DJ, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 1001.
3. Xu B, et al. J Clin Oncol 2021;39 (suppl 15): abstr 1002.
4. Lopes Cardozo J, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 500.
5. Chen L, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 1007.
6. Loibl S, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 506.
7. Tutt A, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15); abstr LBA1.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt dr. Agnes Jager naast bovenstaande studies ook de NSABP B42-studie naar verlengde hormonale therapie en de ADAPT-HR-/HER2+-studie naar de-escalatie van neoadjuvante therapie. Daarnaast gaan zij in op de vraag of een platinumderivaat van meerwaarde is bij patiënten met triple-negatief mammacarcinoom die na neoadjuvante chemotherapie geen pCR bereikt hebben, en bespreken zij een studie naar de neoadjuvante behandeling met talazoparib bij triple-negatief mammacarcinoom en een bewezen BRCA-mutatie. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts