Neoadjuvante behandeling met talazoparib werd over het algemeen goed verdragen en resulteerde in een pathologisch complete respons bij 45,8% van de patiënten met vroeg-stadium triple-negatieve borstkanker en BRCA-kiembaanmutaties, blijkt uit een fase 2-studie. Dr. Jennifer Litton (Houston, Verenigde Staten) presenteerde de eerste resultaten tijdens de 2021 ASCO Annual Meeting.1
Zo’n 9-15% van de patiënten met triple-negatieve borstkanker (TNBC) heeft een kiembaanmutatie in BRCA1/2 (gBRCA). Tumorcellen met deze mutaties zijn afhankelijk van PARP voor herstel van DNA-schade. De meeste patiënten met vroeg-stadium TNBC krijgen standaard preoperatieve chemotherapie. De PARP-remmer talazoparib voorkomt herstel van de veroorzaakte DNA-schade, wat resulteert in celdood. Talazoparib is goedgekeurd voor de behandeling van patiënten met HER2-negatieve, lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker met gBRCA-mutaties. Neoadjuvant talazoparib gaf veelbelovende resultaten in een kleine studie bij patiënten met HER2-negatieve, vroege borstkanker (inclusief TNBC) met gBRCA-mutaties.
In de NEOTALA-studie includeerden de onderzoekers 61 patiënten met gBRCA-gemuteerde, HER2-negatieve, vroeg-stadium TNBC. Alle patiënten kregen eerst 24 weken talazoparibmonotherapie (1 mg/dag), binnen vier tot zes weken gevolgd door een operatie en adjuvante therapie naar keuze van de behandelaar.
Actief in de neoadjuvante setting
Het percentage pathologisch complete respons (pCR) in de evalueerbare populatie (n=48) volgens onafhankelijke review, de primaire uitkomstmaat van de studie, was 45,8%. Ook de hoeveelheid restziekte (residual cancer burden, RCB) werd beoordeeld door onafhankelijke review, waarbij RCB 0 gelijk is aan pCR. Geen van de patiënten vertoonde minimale restziekte (RCB I). Matige restziekte (RCB II) was zichtbaar bij 31,3% van de patiënten. Uitgebreide restziekte (RCB III) werd niet gezien bij patiënten waarvan weefsel was beoordeeld, maar van 22,9% van de patiënten was geen weefsel ontvangen. Hierbij hoorden patiënten die al tijdens de behandeling met talazoparib progressie vertoonden en systemische therapie kregen voordat ze geopereerd werden. De meeste patiënten (90,2%) ontvingen talazoparib gedurende twintig weken of langer, en de gemiddelde dosisintensiteit was 84,5%.
De meest voorkomende bijwerkingen waren vermoeidheid, misselijkheid en alopecia, voornamelijk graad 1-2. Graad 3-anemie kwam voor bij 39,3% van de patiënten, en 14,8% van de patiënten had graad 3-anemie die gerapporteerd werd als medisch belangrijk. “Dit is een bekende bijwerking van talazoparib”, aldus Jennifer Litton. “Talazoparib werd over het algemeen goed verdragen, en er waren geen onverwachte veiligheidssignalen.” Door verandering in de ontwikkelingsstrategie van talazoparib werd de studie na het afronden van de veiligheidsevaluatie afgesloten, en zijn er geen gegevens over de overleving na drie jaar.
“Talazoparibmonotherapie was actief in de neoadjuvante setting. De pCR was vergelijkbaar met wat gezien is met combinaties van antracyclines en op taxanen gebaseerde chemotherapie”, concludeerde Litton.
Referentie
1. Litton JK, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 505.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 2