Patiënten met een ultralaag genomisch risico volgens het 70-genenprofiel hebben een zeer goede prognose, met een afstandsmetastasenvrij interval na acht jaar van 97%. Dit blijkt uit de resultaten van de MINDACT-studie die drs. Josephine Lopes Cardozo (Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam) tijdens de 2021 ASCO Annual Meeting presenteerde.1
Het 70-genenprofiel (MammaPrint®) identificeert borstkankerpatiënten die vijf jaar na de diagnose een laag of hoog risico op een recidief op afstand hebben. Naast de laag-risicocategorie is in 2017 een additionele grenswaarde vastgesteld voor patiënten met een ultralaag risico.2 Deze grens vertegenwoordigt patiënten met een borstkankerspecifieke overleving van 100% na vijftien jaar. Josephine Lopes Cardozo presenteerde tijdens de ASCO de overlevingsresultaten van de patiënten met een ultralaag risico volgens het 70-genenprofiel in de MINDACT-studie.
Zeer goede DMFI
Van de 6.693 vrouwen die geïncludeerd waren in de MINDACT-studie hadden er 1.000 (15%) een ultralaag risico volgens het 70-genenprofiel. De mediane follow-up was 8,7 jaar en de primaire uitkomstmaat was het afstandsmetastasenvrije interval (DMFI). Lopes Cardozo: “Bij patiënten met een laag of ultralaag risico waren de DMFI-percentages zeer goed in vergelijking met patiënten met een hoog risico.” Het achtjaars-DMFI-percentage was 97% bij patiënten met een ultralaag risico, 94,5% bij patiënten met een laag risico en 89,2% bij patiënten met een hoog risico. Het risico op afstandsmetastasen of overlijden als gevolg van borstkanker was significant lager bij een ultralaag risico versus een laag risico (HR 0,65). “Bij de borstkankerspecifieke overleving wordt het verschil tussen deze twee groepen kleiner”, zei Lopes Cardozo. “Maar in beide groepen waren goede overlevingspercentages van boven de 98%.”
Klinisch risico
Naast stratificatie op genomisch risico, vond ook stratificatie op basis van klinisch risico plaats. Van de 1.000 patiënten met een ultralaag genomisch risico hadden er 741 een laag klinisch risico en 259 een hoog klinisch risico. “We zien dat de DMFI-percentages bij patiënten met een hoog klinisch risico iets lager liggen dan bij de patiënten met een laag klinisch risico, maar de betrouwbaarheidsintervallen overlappen elkaar.” Het DMFI-percentage na acht jaar bij patiënten met een laag klinisch risico was 97,6% en dit was 95,0% bij patiënten met een hoog klinisch risico. In beide groepen was er een zeer goede borstkankerspecifieke overleving van boven de 99% (niet significant verschillend).
In de studie is ook gekeken of er een verschil in DMFI was op basis van de adjuvante behandelingen die patiënten ontvingen. Hierbij bleek dat bij de patiënten met een ultralaag risico die geen adjuvante behandeling of alleen endocriene therapie ontvingen, de achtjaars-DMFI-percentages hoger dan 97% waren. Het DMFI-percentage bij patiënten die chemotherapie ontvingen was iets lager (94,9%), maar van deze groep had 92% een hoog klinisch risico, aldus Lopes Cardozo.
Lopes Cardozo concludeerde dat patiënten met een ultralaag risico volgens het 70-genenprofiel een zeer goede prognose hebben, onafhankelijk van het klinisch risico. “Omdat we weten dat bij patiënten met laag-risicoborstkanker recidieven laat kunnen optreden, zal langere follow-up uitwijzen of de goede prognose van de patiënten met een ultralaag risico aanhoudt. Bij patiënten met een ultralaag risico kan de behandeling mogelijk verder gede-escaleerd worden, waarmee overbehandeling en het optreden van bijwerkingen verder verminderd kunnen worden.”
Referenties
1. Lopes Cardozo J, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 500.
2. Delahaye L, et al. Breast Cancer Res Treat 2017;164:461-6.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 2
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Zowel van de PALOMA-3- als de MONALEESA-3-studie werden deze ASCO Annual Meeting de finale analyses van de algehele overleving (OS) gepresenteerd. Beide studies laten een meerwaarde zien van de CDK4/6-remmer.1,2 De PALOMA-3-studie laat een OS-winst zien van ongeveer zeven maanden met palbociclib plus fulvestrant (HR 0,8) en de MONALEESA-3 een OS-winst van ongeveer twaalf maanden (HR 0,73) met ribociclib plus fulvestrant. De kleine verschillen in absolute winst tussen beide studies worden waarschijnlijk verklaard doordat de geïncludeerde patiëntenpopulaties van beide studies iets van elkaar verschilden. Zo mochten patiënten in de PALOMA-3 behandeld zijn met één lijn chemotherapie en meerdere lijnen endocriene therapie in de gemetastaseerde setting en de patiënten in de MONALEESA-3 met slechts één lijn endocriene therapie en geen chemotherapie.
Daarnaast werden de resultaten van een nieuwe CDK4/6-remmer gepresenteerd: dalpiciclib. In de DAWNA-1-studie werd dalpiciclib plus fulvestrant onderzocht versus placebo plus fulvestrant.3 Ongeveer 30% van de patiënten in deze studie had eerstelijnschemotherapie ontvangen. Ook deze vierde CDK4/6-remmer laat een mooie winst in progressievrije overleving zien. De subgroepanalyse lijkt de suggestie te wekken dat de groep patiënten die reeds eerstelijnschemotherapie ontvangen had en de groep patiënten met alleen botmetastasen minder baat hadden van de toevoeging van dalpiciclib aan fulvestrant.
Tevens is tijdens de ASCO een aantal studies gepresenteerd naar de stratificatie van patiënten op basis van genomisch risico. Binnen de MINDACT is bijvoorbeeld gekeken naar de patiënten met een ‘ultralaagrisico’-uitslag van de MammaPrint, in de zoektocht naar een patiëntengroep met zo’n gunstige prognose dat zelfs adjuvante endocriene therapie niet nodig is.4 Van de 1.000 patiënten met een ultralaag risico had slechts 16% geen enkele vorm van adjuvante therapie gehad. Zij hadden een heel goede prognose, maar door het ontbreken van de overige karakteristieken van deze patiënten is de klinische waarde nog beperkt. Verder (waarschijnlijk met name retrospectief) onderzoek hiernaar is klinisch zeer relevant.
Deze ASCO werden ook een aantal studies op het gebied van immunotherapie gepresenteerd, waaronder een kleine studie uit China (FUTURE-C-PLUS). Hierin werd de PD-1-remmer camrelizumab gecombineerd met een VEGF-remmer (famitinib) en nab-paclitaxel bij 46 patiënten met triple-negatief mammacarcinoom met het IM-subtype, gedefinieerd als CD8 >10% op immunohistochemie.5 Het idee van deze combinatie is dat de VEGF-remmer een toename van CDK8-infiltratie en PD-L1-expressie op tumoren veroorzaakt, en dus meer aangrijpingspunten voor immunotherapie geeft. De studie liet zien dat de combinatiebehandeling tot een objectief responspercentage leidde van 81%, met een complete remissie (CR) bij 10%. Weliswaar een kleine studie binnen een heel specifieke subpopulatie, maar met zeer veelbelovende resultaten.
Daarnaast werden de langetermijnresultaten van de GeparNUEVO-studie getoond. Dit is een gerandomiseerde neoadjuvante fase 2-studie waarbij de meerwaarde van durvalumab toegevoegd aan nab-paclitaxel en dose-dense doxorubicine/cyclofosfamide bij triple-negatief mammacarcinoom wordt onderzocht.6 Eerder werd reeds 9% meer pathologische (p)CR gezien in het voordeel van het regime met durvalumab versus het regime met placebo. Dit vertaalde zich in een statistisch significant en klinisch relevant overlevingsvoordeel (de driejaars-OS was bijvoorbeeld 95,2% versus 83,5%). Hoopvolle resultaten, die echter nog wel bevestigd moeten worden in een fase 3-studie.
Tot slot de PARP-remmers, waarvan de OlympiA-studie terecht als late breaking abstract tijdens de plenaire sessie gepresenteerd werd. Hierin is gekeken of een adjuvante behandeling met olaparib gedurende een jaar versus placebo van meerwaarde was bij patiënten met hoog-risico mammacarcinoom en bewezen kiembaan-BRCA-mutaties.7 In totaal zijn wereldwijd 1.836 patiënten geïncludeerd, wat echt een compliment is aan het studieteam, gelet op de zeldzaamheid van deze subgroep. De resultaten waren overtuigend positief: de driejaars invasieve ziektevrije overleving verbeterde met 9% (77% met placebo versus 86% met olaparib). Ik denk dat dit een belangrijke nieuwe toevoeging aan de behandeling van deze patiënten zal worden.
Referenties
1. Cristofanilli M, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 1000.
2. Slamon DJ, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 1001.
3. Xu B, et al. J Clin Oncol 2021;39 (suppl 15): abstr 1002.
4. Lopes Cardozo J, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 500.
5. Chen L, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 1007.
6. Loibl S, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 506.
7. Tutt A, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15); abstr LBA1.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt dr. Agnes Jager naast bovenstaande studies ook de NSABP B42-studie naar verlengde hormonale therapie en de ADAPT-HR-/HER2+-studie naar de-escalatie van neoadjuvante therapie. Daarnaast gaan zij in op de vraag of een platinumderivaat van meerwaarde is bij patiënten met triple-negatief mammacarcinoom die na neoadjuvante chemotherapie geen pCR bereikt hebben, en bespreken zij een studie naar de neoadjuvante behandeling met talazoparib bij triple-negatief mammacarcinoom en een bewezen BRCA-mutatie. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts