De fase 2-FUTURE-C-PLUS-studie onderzocht recentelijk de uitkomst van angiogeneseremmer famitinib in combinatie met PD-1-remmer camrelizumab en nab-paclitaxel bij patiënten met een immunomodulatoir subtype van nieuw-gediagnosticeerde, gevorderde, triple-negatieve borstkanker. De behandeling werd goed verdragen en was geassocieerd met een objectief responspercentage van 81,3%, zo bleek uit de presentatie van dr. Zhi-Ming Shao (Shanghai, China) tijdens de 2021 ASCO Annual Meeting.1
Het aantal behandelopties bij gevorderde, triple-negatieve borstkanker (TNBC) is beperkt en de prognose is slecht. Moleculaire subtypering en gepersonaliseerde behandeling hebben de potentie om de prognose te verbeteren. In een cohort van 465 TNBC-patiënten werden recentelijk vier TNBC-subtypes gedefinieerd (LAR, IM, BLIS en MES) en kandidaten voor doelgerichte behandeling geïdentificeerd.2
“De resultaten van de fase 1b/2-FUTURE-paraplustudie bij patiënten met refractaire, gemetastaseerde TNBC lieten zien dat deze subtypespecifieke behandelstrategie geassocieerd was met een objectief responspercentage (ORR) van 29% in de intention-to-treat (ITT)-populatie.3 In de ITT-populatie van patiënten met het IM (immunomodulatoir)-TNBC-subtype was behandeling met PD-1-remmer camrelizumab plus nab-paclitaxel geassocieerd met een ORR van 53%. Tumorresistentie en gebrek aan biomarkers bleven echter klinisch relevante obstakels”, aldus Zhi-Ming Shao.
De fase 2-FUTURE-C-PLUS-studie onderzocht de werkzaamheid en toxiciteit van de angiogeneseremmer famitinib gecombineerd met camrelizumab en nab-paclitaxel bij patiënten met nieuw-gediagnosticeerde, gevorderde TNBC. De primaire uitkomstmaat was de ORR. Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de progressievrije overleving (PFS), responsduur (DoR) en toxiciteit.
Hoogste ORR
Uit de resultaten van de FUTURE-C-PLUS-studie bleek dat de combinatiebehandeling geassocieerd was met een ORR van 81,3% in de ITT-populatie (n=48).1 Shao: “Dit de hoogste ORR ooit gerapporteerd voor deze patiëntenpopulatie. Vijf patiënten (10,4%) hadden een complete respons en vierendertig (70,8%), vijf (10,4%) en twee (4,2%) patiënten hadden respectievelijk een partiële respons, stabiele en progressieve ziekte. Na een mediane follow-up van 11,5 maanden was de mediane PFS niet matuur. De PFS na tien maanden was 53,5% en de mediane tijd tot respons was 1,8 maanden. De combinatiebehandeling werd over het algemeen goed verdragen en er werden geen onverwachte bijwerkingen gezien.” Van de patiënten had 50% een behandelingsgerelateerde bijwerking (TRAE) van graad 3 of 4. De meest voorkomende graad 3/4-TRAE’s waren neutropenie (18,8% graad 3 en 14,6% graad 4), anemie en febriele neutropenie (beide 10,4% en 0%). Verder bleek uit een analyse van potentiële biomarkers dat somatische mutaties in BACA1, KAT6A en PKD1 mogelijk predictieve waarde hebben.
Referenties
1. Chen L, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 1007.
2. Jiang YZ, Cancer Cell 2019;35:428-40.e5.
3. Jiang YZ, Cell Res 2021;31:178-86.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 2
ommentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Zowel van de PALOMA-3- als de MONALEESA-3-studie werden deze ASCO Annual Meeting de finale analyses van de algehele overleving (OS) gepresenteerd. Beide studies laten een meerwaarde zien van de CDK4/6-remmer.1,2 De PALOMA-3-studie laat een OS-winst zien van ongeveer zeven maanden met palbociclib plus fulvestrant (HR 0,8) en de MONALEESA-3 een OS-winst van ongeveer twaalf maanden (HR 0,73) met ribociclib plus fulvestrant. De kleine verschillen in absolute winst tussen beide studies worden waarschijnlijk verklaard doordat de geïncludeerde patiëntenpopulaties van beide studies iets van elkaar verschilden. Zo mochten patiënten in de PALOMA-3 behandeld zijn met één lijn chemotherapie en meerdere lijnen endocriene therapie in de gemetastaseerde setting en de patiënten in de MONALEESA-3 met slechts één lijn endocriene therapie en geen chemotherapie.
Daarnaast werden de resultaten van een nieuwe CDK4/6-remmer gepresenteerd: dalpiciclib. In de DAWNA-1-studie werd dalpiciclib plus fulvestrant onderzocht versus placebo plus fulvestrant.3 Ongeveer 30% van de patiënten in deze studie had eerstelijnschemotherapie ontvangen. Ook deze vierde CDK4/6-remmer laat een mooie winst in progressievrije overleving zien. De subgroepanalyse lijkt de suggestie te wekken dat de groep patiënten die reeds eerstelijnschemotherapie ontvangen had en de groep patiënten met alleen botmetastasen minder baat hadden van de toevoeging van dalpiciclib aan fulvestrant.
Tevens is tijdens de ASCO een aantal studies gepresenteerd naar de stratificatie van patiënten op basis van genomisch risico. Binnen de MINDACT is bijvoorbeeld gekeken naar de patiënten met een ‘ultralaagrisico’-uitslag van de MammaPrint, in de zoektocht naar een patiëntengroep met zo’n gunstige prognose dat zelfs adjuvante endocriene therapie niet nodig is.4 Van de 1.000 patiënten met een ultralaag risico had slechts 16% geen enkele vorm van adjuvante therapie gehad. Zij hadden een heel goede prognose, maar door het ontbreken van de overige karakteristieken van deze patiënten is de klinische waarde nog beperkt. Verder (waarschijnlijk met name retrospectief) onderzoek hiernaar is klinisch zeer relevant.
Deze ASCO werden ook een aantal studies op het gebied van immunotherapie gepresenteerd, waaronder een kleine studie uit China (FUTURE-C-PLUS). Hierin werd de PD-1-remmer camrelizumab gecombineerd met een VEGF-remmer (famitinib) en nab-paclitaxel bij 46 patiënten met triple-negatief mammacarcinoom met het IM-subtype, gedefinieerd als CD8 >10% op immunohistochemie.5 Het idee van deze combinatie is dat de VEGF-remmer een toename van CDK8-infiltratie en PD-L1-expressie op tumoren veroorzaakt, en dus meer aangrijpingspunten voor immunotherapie geeft. De studie liet zien dat de combinatiebehandeling tot een objectief responspercentage leidde van 81%, met een complete remissie (CR) bij 10%. Weliswaar een kleine studie binnen een heel specifieke subpopulatie, maar met zeer veelbelovende resultaten.
Daarnaast werden de langetermijnresultaten van de GeparNUEVO-studie getoond. Dit is een gerandomiseerde neoadjuvante fase 2-studie waarbij de meerwaarde van durvalumab toegevoegd aan nab-paclitaxel en dose-dense doxorubicine/cyclofosfamide bij triple-negatief mammacarcinoom wordt onderzocht.6 Eerder werd reeds 9% meer pathologische (p)CR gezien in het voordeel van het regime met durvalumab versus het regime met placebo. Dit vertaalde zich in een statistisch significant en klinisch relevant overlevingsvoordeel (de driejaars-OS was bijvoorbeeld 95,2% versus 83,5%). Hoopvolle resultaten, die echter nog wel bevestigd moeten worden in een fase 3-studie.
Tot slot de PARP-remmers, waarvan de OlympiA-studie terecht als late breaking abstract tijdens de plenaire sessie gepresenteerd werd. Hierin is gekeken of een adjuvante behandeling met olaparib gedurende een jaar versus placebo van meerwaarde was bij patiënten met hoog-risico mammacarcinoom en bewezen kiembaan-BRCA-mutaties.7 In totaal zijn wereldwijd 1.836 patiënten geïncludeerd, wat echt een compliment is aan het studieteam, gelet op de zeldzaamheid van deze subgroep. De resultaten waren overtuigend positief: de driejaars invasieve ziektevrije overleving verbeterde met 9% (77% met placebo versus 86% met olaparib). Ik denk dat dit een belangrijke nieuwe toevoeging aan de behandeling van deze patiënten zal worden.
Referenties
1. Cristofanilli M, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 1000.
2. Slamon DJ, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 1001.
3. Xu B, et al. J Clin Oncol 2021;39 (suppl 15): abstr 1002.
4. Lopes Cardozo J, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 500.
5. Chen L, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 1007.
6. Loibl S, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 506.
7. Tutt A, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15); abstr LBA1.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt dr. Agnes Jager naast bovenstaande studies ook de NSABP B42-studie naar verlengde hormonale therapie en de ADAPT-HR-/HER2+-studie naar de-escalatie van neoadjuvante therapie. Daarnaast gaan zij in op de vraag of een platinumderivaat van meerwaarde is bij patiënten met triple-negatief mammacarcinoom die na neoadjuvante chemotherapie geen pCR bereikt hebben, en bespreken zij een studie naar de neoadjuvante behandeling met talazoparib bij triple-negatief mammacarcinoom en een bewezen BRCA-mutatie. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts