Een regime met een hoge dosis radiotherapie geeft bij patiënten met beperkt stadium kleincellig longcarcinoom geen verbetering van de overleving ten opzichte van de standaarddosering. Dit blijkt uit de fase 3-CALGB 30610/RTOG 0538-studie, waarvan dr. Jeffrey Bogart (Syracuse, Verenigde Staten) de resultaten tijdens de 2021 ASCO Annual Meeting presenteerde.1 Hij gaf hierbij aan dat de gunstige resultaten wel een ondersteuning zijn voor het regime met de hoge dosis als optie.
Het is nog onduidelijk wat het optimale regime is voor radiotherapie bij beperkt stadium kleincellig longcarcinoom (LSCLC). Ondanks dat het standaardregime bestaat uit een behandeling met tweemaal daags 45 Gy (in fracties van 1,5 Gy) gedurende drie weken, worden veel patiënten in de praktijk behandeld met een hoge dosis eenmaal daags. De fase 3-CALGB 30610/RTOG 0538-studie is opgezet om te bepalen of het toedienen van een hoge dosis radiotherapie leidt tot een verbetering in de mediane en tweejaars algehele overleving (OS) in vergelijking met de standaarddosering van 45 Gy tweemaal daags bij patiënten met LSCLC die behandeld worden chemoradiotherapie.
Interimtoxiciteitsanalyse
“De studie is opgezet met drie armen, waarbij de mogelijkheid bestond de derde arm te stoppen na een interimtoxiciteitsanalyse”, zei Jeffrey Bogart. In arm A ontvingen patiënten het standaardschema van 45 Gy tweemaal daags gedurende drie weken. In arm B werden patiënten behandeld met 70 Gy eenmaal daags gedurende zeven weken en in arm C met een gelijktijdig boostregime van 61,2 Gy gedurende vijf weken. Radiotherapie werd gestart tijdens de eerste of tweede chemotherapiecyclus. De behandeling met chemotherapie kon bestaan uit cisplatine of carboplatine, beide in combinatie met etoposide.
Vergelijkbaar
Bogart: “De studie is gestart in maart 2008 en arm C werd gestopt in maart 2012 na de interimtoxiciteitsanalyse. In december 2019 is de studie afgerond.” Na een mediane follow-up van vier jaar was de mediane OS in arm A 28,5 maanden en in arm B 30,5 maanden (HR 0,94; p=0,591). De tweejaars-OS was 58% versus 56% in respectievelijk arm A versus arm B. “De progressievrije overleving (PFS) was vergelijkbaar tussen beide armen, met Kaplan-Meiercurves die elkaar zo goed als overlappen”, zei Bogart. De mediane PFS was 13,5 maanden in arm A versus 14,2 maanden in arm B (HR 0,98; p=0,857). De tweejaars-PFS was 36% in beide armen.
“Ook de bijwerkingen leken vergelijkbaar tussen beide studiearmen”, zei Bogart verder, “maar een uitgebreide analyse naar de toxiciteit wordt nog afgewacht.” De meest voorkomende bijwerkingen van graad 3 of hoger waren dehydratatie, febriele neutropenie, oesofageale pijn, dysfagie, en elke oesofageale toxiciteit (waaronder dysfagie, pijn, dyspepsie en mucositis). “In arm A werden vier sterfgevallen gerapporteerd, waarvan twee mogelijk, waarschijnlijk of zeker gerelateerd aan de behandeling. In arm B waren vijf van de elf sterfgevallen mogelijk, waarschijnlijk of zeker gerelateerd aan de behandeling.”
Bogart concludeerde dat de CALGB 30610-studie niet kon aantonen dat radiotherapie met een hoge dosis van 70 Gy eenmaal daags de OS verbeterde ten opzichte van de standaarddosering. Ondanks dat de studie niet ontworpen was om non-inferioriteit van het eenmaaldaagse regime ten opzichte van de standaarddosis aan te tonen, zijn de resultaten volgens Bogart wel een ondersteuning voor hoge dosis radiotherapie als mogelijke optie voor patiënten met LSCLC.
Referentie
1. Bogart JA, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 8505.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist