Infusie van tumorinfiltrerende lymfocyten heeft positieve resultaten laten zien bij voorbehandelde patiënten met gemetastaseerd melanoom. Nu blijkt uit de presentatie van dr. Amod Sarnaik (Tampa, Verenigde Staten) tijdens ASCO20 Virtual dat behandeling met lifileucel - centraal geproduceerde, diep bevroren, autologe tumorinfiltrerende lymfocyten - geassocieerd is met een objectief responspercentage van 36% bij eerder behandelde patiënten met gemetastaseerd melanoom.1 Wel werden bij 97% van de patiënten graad 3- tot 4-bijwerkingen geconstateerd.
Er zijn momenteel geen geregistreerde behandelingen voor patiënten met gemetastaseerd melanoom met progressieve ziekte na behandeling met immuuncheckpoint- en BRAF/MEK-remmers. Wel is behandeling met autologe tumorinfiltrerende lymfocyten (TIL’s) in studieverband geassocieerd met duurzame antitumorresponsen bij uitvoerig voorbehandelde patiënten met gemetastaseerd melanoom.2
C-144-01 is een mondiale, open-label fase 2-studie naar de uitkomst van lifileucel (LN-144), een centraal geproduceerd product op basis van autologe TIL’s, bij patiënten met inoperabel of gemetastaseerd melanoom na eerdere behandeling met immuuncheckpoint- en/of BRAF/MEK-remmers. Hiervoor werden vier cohorten samengesteld. De huidige analyse betreft cohort 2, bestaande uit patiënten behandeld met lifileucel plus interleukine 2 (IL-2) ná non-myeloablatieve lymfodepletie met cyclofosfamide en fludarabine. De primaire uitkomstmaat was het onderzoekerbepaalde objectieve responspercentage (ORR). Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de responsduur (DoR) en veiligheid.
Tumorrespons
Na een mediane follow-up van 18,7 maanden lieten de resultaten van cohort 2 (n=66) van de C-144-01-studie zien dat lifileucel geassocieerd was met een ORR van 36,4%, een percentage complete respons van 3,0% en een ziektecontrolepercentage van 80,3%. De mediane responsduur was niet bereikt. “De ORR was vergelijkbaar in vrijwel alle onderzochte subgroepen, zoals die op basis van leeftijd, behandeling met CTLA4-remmers, BRAF-mutatiestatus, PD-L1-expressie en laesies in de lever en/of hersenen. Bij patiënten met een ECOG performance status van 0 of hoger was de ORR respectievelijk 43,2% en 27,6%. Bij patiënten met een baseline targetlaesie van kleiner dan of minimaal 70 mm was de ORR respectievelijk 53,8% en 25,0%. Bij een aanzienlijk aantal patiënten was de respons van lange duur”, vertelt Amod Sarnaik.
De resultaten laten verder zien dat behandeling met lifileucel geassocieerd is met graad 3- of 4-bijwerkingen bij 97,0% van de patiënten. Twee patiënten (3%) overleden door bijwerkingen. Frequent voorkomende, behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3 of 4 waren trombocytopenie (81,8%), anemie (56,1%) en fibrillaire neutropenie (54,5%). De meeste bijwerkingen traden op in de eerste dagen na de behandeling en passen over het algemeen bij de toxiciteitsprofielen van de lymfodepletie en IL-2.
Volgens Sarnaik rechtvaardigen de resultaten verder onderzoek naar de uitkomst van lifileucel bij uitvoerig voorbehandelde patiënten met gemetastaseerd melanoom.
Referenties
1. Sarnaik A, et al. J Clin Oncol 2020;38(suppl): abstr 10006.
2. Rosenberg SA, et al. Clin Cancer Res 2011;17:4550-7.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2020 vol 5 nummer 2
Commentaar dr. Karijn Suijkerbuijk, internist-oncoloog, UMC Utrecht
Tijdens ASCO20 Virtual werden verschillende studies gepresenteerd waarin de mogelijkheid van de-escalatie van de behandeling bij melanoom is onderzocht. Een daarvan is de PRADO-studie, een vervolg op de OpACIN-neo-studie, gepresenteerd door Christian Blank.1 Een doel van deze studie was om te kijken of bij patiënten met een (bijna) complete pathologische respons op neoadjuvante immunotherapie klierdissectie achterwege gelaten kan worden. Het lijkt erop dat de strategie die in de PRADO-studie onderzocht is, een goede behandeloptie kan zijn voor patiënten met resectabel stadium III-melanoom, met minder chirurgische morbiditeit voor de circa 60% van de patiënten die vanwege een goede respons op neoadjuvante behandeling geen lymfeklierdissectie ondergingen. Tevens bleken de patiënten die geen klierdissectie hoefden te ondergaan een betere kwaliteit van leven te hebben. Een ander interessant aspect van deze studie was dat opnieuw bleek dat de radiologische respons de pathologische respons onderschat. Waar klieren nog vergroot lijken op een scan, blijkt na pathologische evaluatie dat er geen levende tumor meer in het preparaat zit. Deze ASCO werden nog geen overlevingsdata (RFS of OS) van de PRADO-studie gepresenteerd, de follow-up was nog te kort. Hopelijk is daar volgend jaar meer over bekend.
In een andere studie naar mogelijke de-escalatie van therapie is onderzocht of het verminderen van het aantal kuren ipilimumab plus nivolumab bij niet-resectabel stadium III/IV-melanoom minder toxiciteit geeft.2 In deze studie werd na twee kuren ipilimumab plus nivolumab de respons bepaald. Indien er geen tumorgroei geconstateerd werd, bestond de vervolgbehandeling uit alleen nivolumab en werd er geen verdere ipilimumab gegeven. Een interessante bevinding was dat patiënten die geen respons hadden na twee kuren, ook geen respons hadden na vier kuren. Het toevoegen van ipilimumab bij patiënten die na twee kuren niet responderen, lijkt dus geen effect te hebben op de responskans. De resultaten wat betreft de toxiciteit lieten zien dat 57% van de patiënten nog steeds ernstige bijwerkingen had, ondanks het feit dat er minder ipilimumab gegeven werd. Of dit behandelschema minder toxisch is, is dus nog maar de vraag. De resultaten suggereren wel dat we ons bij patiënten met progressie na twee kuren moeten afvragen of ze baat gaan hebben van die derde en vierde kuur. Met zestig patiënten was deze fase 2-studie echter te klein om op basis van deze gegevens al te kunnen zeggen dat twee kuren net zo goed is als vier kuren.
Tevens werden de resultaten van een cohort uit de C-144-01-studie gepresenteerd, waarin 66 patiënten met gemetastaseerd melanoom behandeld werden met tumorinfiltrerende lymfocyten (TIL’s).3 In deze studie werd een mooi responspercentage van 36% gevonden, met veelal lang aanhoudende responsen. Dit is opvallend goed gezien de selectie van intensief voorbehandelde patiënten (mediaan >3 lijnen; 80% ipilimumab; 100% anti-PD-1) met veelal lever- of hersenmetastasen of een verhoogd LDH.
Daarnaast werd nog een studie gepresenteerd naar de behandeling van patiënten met gemetastaseerd mucosaal melanoom met een VEGF-remmer en een PD-1-remmer.4 Hoewel het een kleine fase 1-studie was, liet deze toch wel hoopvolle resultaten zien met een responspercentage van bijna 50%. Dat lijkt zeker zo goed als de respons van ongeveer 40% die wordt gezien bij behandeling met ipilimumab plus nivolumab, wat nu de standaard is voor fitte patiënten met mucosaal melanoom. Ik wacht met spanning op de resultaten van vervolgstudies in grotere groepen.
Referenties
1. Blank CU, et al. J Clin Oncol 2020;38(suppl): abstr 10002.
2. Postow MA, et al. J Clin Oncol 2020;38(suppl): abstr 10003.
3. Sarnaik A, et al. J Clin Oncol 2020; 38(suppl): abstr 10006.
4. Sheng X, et al. J Clin Oncol 2020;38(suppl): abstr 10007.
Congres Up-to-date 2020 vol 5 nummer 2