De gerandomiseerde fase 3-IMvigor010-studie vergelijkt de uitkomst van adjuvante behandeling met atezolizumab versus observatie bij hoog-risicopatiënten met spierinvasief urotheelcarcinoom. Uit de primaire resultaten blijkt echter dat de ziektevrije overleving in beide studiearmen niet significant verschillend is.1 Wel werd atezolizumab over het algemeen goed verdragen. Behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3 tot 4 kwamen voor bij 16% van de patiënten. Deze resultaten werden op ASCO20 Virtual gepresenteerd door prof. dr. Maha Hussain (Chicago, Verenigde Staten).
Radicale chirurgie met of zonder neoadjuvante, cisplatinebevattende chemotherapie is de standaardbehandeling bij patiënten met spierinvasief urotheelcarcinoom (MIUC). De waarde van adjuvante chemotherapie is echter onvoldoende duidelijk.
De PD-L1-remmer atezolizumab is geregistreerd als monotherapie voor lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom. In de gerandomiseerde fase 3-IMvigor010-studie onderzocht men de werkzaamheid en veiligheid van adjuvante behandeling met atezolizumab versus observatie bij hoog-risico-MIUC-patiënten. De primaire uitkomstmaat was de ziektevrije overleving (DFS) in de intention-to-treat (ITT)-populatie. Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de algehele overleving (OS) in de ITT-populatie en de veiligheid.
Vergelijkbare DFS
De primaire analyse laat zien dat adjuvante behandeling met atezolizumab vergeleken met observatie niet geassocieerd is met een significant verbeterde DFS. “In de ITT-populatie was de mediane DFS na achttien maanden 19,4 maanden in de atezolizumabarm (n=406) en 16,6 maanden in de observatiearm (n=403; HR 0,89; 95% BI 0,74-1,08; p=0,245). Ook binnen subgroepen op basis van PD-L1-status was er geen significant verschil in de DFS in beide studiearmen. Wel lijkt de DFS over het algemeen beter bij patiënten met een hogere PD-L1-status (IC2/3 versus IC0/1). Verder werd ook bij subgroepen op grond van klinische kenmerken, waaronder behandeling met neoadjuvante chemotherapie, positieve lymfeklieren en ziektestadium, geen significant verschil in DFS gevonden”, vertelt Maha Hussain. De OS-resultaten zijn nog niet matuur en worden in de toekomst verwacht. De OS na achttien maanden was 79% in de atezolizumabarm en 73% in de observatiearm.
Volgens Hussain werd adjuvante behandeling met atezolizumab over het algemeen goed verdragen. “In de atezolizumabarm kwamen behandelingsgerelateerde bijwerkingen van elke graad en graad 3 tot 4 voor bij respectievelijk 71% en 16% van de patiënten. Eén patiënt overleed aan behandelingsgerelateerde bijwerkingen van atezolizumab en bij 16% van de patiënten werd de behandeling gestopt wegens bijwerkingen. Immuungerelateerde bijwerkingen waren met name van een lage gradering. Immuungerelateerde bijwerkingen van graad 3 of 4 werden geconstateerd bij 9% van de patiënten in de atezolizumabarm versus 1% van de patiënten in de observatiearm. Huiduitslag en gastro-intestinale toxiciteit waren de meest voorkomende graad 3-4-bijwerkingen in de atezolizumabarm.”
Referentie
1. Hussain MH, et al. J Clin Oncol 2020;38(suppl): abstr 5000.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2020 vol 5 nummer 2
Commentaar prof. dr. John Haanen, internist-oncoloog, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam
De JAVELIN 100 Bladder-studie naar de onderhoudsbehandeling met avelumab na inductiechemotherapie bij patiënten met gevorderd of uitgezaaid blaascarcinoom is een belangrijke studie.1 Dit soort studies is nog niet vaak gedaan. We kennen de PACIFIC-studie bij stadium 3-longcarcinoom, waarbij chemoradiatie gevolgd werd door een onderhoudsbehandeling met durvalumab of placebo. Die studie liet een groot verschil in overleving zien tussen beide studiearmen.2 De vraag was of dit ook bij blaascarcinoom het geval zou zijn. De tijdens de ASCO20 Virtual gepresenteerde resultaten lieten een duidelijk verschil in algehele overleving (OS) tussen beide studiearmen zien van ongeveer zes maanden. Dit zijn de beste OS-data die we voor blaascarcinoom op dit moment hebben. Ook resultaten wat betreft de progressievrije overleving, een van de secundaire uitkomstmaten, zijn zeer interessant. Hierbij was ook een duidelijk verschil tussen beide studiearmen te zien in het voordeel van de onderhoudsbehandeling met avelumab. Daarbij lijkt er bij ongeveer 30-40% van de patiënten een plateau te ontstaan, wat zou kunnen betekenen dat deze patiënten langdurig progressievrij zijn. Ik denk dat het zinvol is patiënten met klinisch voordeel op eerdere platinumbevattende chemotherapie een onderhoudsbehandeling met immunotherapie te geven.
Een andere belangrijke studie die tijdens de ASCO gepresenteerd werd, was de IMvigor010-studie naar adjuvante immunotherapie bij hoog-risicopatiënten met spierinvasief blaascarcinoom.3 In tegenstelling tot de verwachting, was deze studie negatief. Er werd geen significant verschil in ziektevrije overleving gevonden tussen een adjuvante behandeling met atezolizumab of observatie. Dit zijn teleurstellende resultaten die we eigenlijk niet goed kunnen verklaren. Mogelijk is er toch nog actief tumorweefsel nodig voor een goed effect van de immunotherapie. Er lopen andere, vergelijkbare studies, we zullen moeten afwachten of die eenzelfde resultaat laten zien als de IMvigor010.
Referenties
1. Powles T, et al. J Clin Oncol 2020;38(suppl): abstr LBA1.
2. Antonia SJ, et al. N Engl J Med 2018;379:2342-50.
3. Hussain MH, et al. J Clin Oncol 2020;38(suppl): abstr 5000.
Congres Up-to-date 2020 vol 5 nummer 2