De waarde van vroege locoregionale therapie bij vrouwen met nieuw-gediagnosticeerde, gemetastaseerde borstkanker en een intacte primaire tumor is onduidelijk. Nu blijkt uit de resultaten van de gerandomiseerde fase 3-ECOG-ACRIN 2108-studie dat de toevoeging van locoregionale therapie aan systemische therapie niet geassocieerd is met een voordeel in algehele of progressievrije overleving. Deze resultaten werden tijdens de plenaire sessie van ASCO20 Virtual gepresenteerd door prof. dr. Seema Khan (Chicago, Verenigde Staten).1
Ongeveer 6% van de borstkankerpatiënten presenteert zich met gemetastaseerd mammacarcinoom en een intacte primaire tumor. “Retrospectieve studies lieten zien dat locoregionale behandeling van de primaire tumor geassocieerd is met een verbeterde overleving.2 Deze studies werden echter vertekend doordat de vrouwen die geopereerd werden jonger waren, kleinere en meer hormoonreceptorpositieve (HR+) tumoren hadden en het volume van de metastasen op afstand kleiner was. Daarnaast waren twee gerandomiseerde studies niet eenduidig in hun conclusie over de meerwaarde van locoregionale therapie in deze patiëntenpopulatie”,3,4 aldus Seema Khan.
De gerandomiseerde fase 3-ECOG-ACRIN 2108-studie vergeleek de uitkomst van vroege locoregionale therapie plus systemische therapie versus systemische therapie alleen bij vrouwen met nieuw-gediagnosticeerde, gemetastaseerde borstkanker. Hiervoor werden de patiënten eerst behandeld met gepersonaliseerde systemische therapie. Na vier tot acht maanden werden de patiënten zonder progressieve metastasen gerandomiseerd naar tumorresectie gevolgd door radiotherapie en systemische therapie dan wel continuering van de systemische therapie alleen. De primaire uitkomstmaat was de algehele overleving (OS). Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de progressievrije overleving (PFS), locoregionale progressie en de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, bepaald aan de hand van de trial outcome index (TOI) van de FACT-B-vragenlijst. Locoregionale progressie werd in de locoregionale-therapiearm gedefinieerd als progressie in regionale lymfeklieren of terugkerende ziekte in de borst of borstwand, en in de controlearm als de ontwikkeling van symptomen die aanleiding geven tot lokale therapie.
Geen verschil
Uit de resultaten van ECOG-ACRIN 2108 blijkt dat er, na een mediane follow-up van 53 maanden, geen significant verschil is in de OS in beide studiearmen (HR 1,09; 90% BI 0,80-1,49; p=0,63). Khan: “Beide overlevingscurves overlappen volledig en geven geen enkele hint van een OS-voordeel na vroege locoregionale therapie (n=124) versus systemische therapie alleen (n=129). De PFS-resultaten laten een vergelijkbaar beeld zien, met overlappende curves en een p-waarde van 0,40. Uit een analyse van de OS in subgroepen op basis van tumortype blijkt dat ook bij vrouwen met HER2-positieve (n=79) of HR+, HER2-negatieve borstkanker (n=137) geen verschil aanwezig is tussen beide behandelingen. Bij vrouwen met triple-negatieve borstkanker (n=20) is een OS-voordeel zichtbaar in de controlegroep, maar deze subgroep is te klein om harde conclusies te kunnen trekken. De cumulatieve incidentie van locoregionale progressie was 10,2% in de locoregionale-therapiearm en 25,6% in de controlearm (HR 0,37; 95% BI 0,19-0,73). Verder was de FACT-B TOI na achttien maanden significant lager na locoregionale therapie dan na gecontinueerde systemische therapie. Op andere tijdstippen werd geen verschil geconstateerd.”
Referenties
1. Khan SA, et al. J Clin Oncol 2020;38(suppl): abstr LBA2.
2. Khan SA, et al. Cancer Treat Res 2018;173:73-88.
3. Badwe R, et al. Lancet Oncol 2015;16:1380-8.
4. Soran A, et al. Ann Surg Oncol 2018;25:3141-9.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer