Uitgebreide genomische profilering laat zien dat patiënten met urotheelcarcinoom in de hoge urinewegen vaker FGFR3-veranderingen hebben dan patiënten met blaaskanker, en minder vaak genomische co-drivers. “Dit kan verklaren waarom deze patiënten betere uitkomsten hebben in de THOR-studie”, zei dr. Michael Basin (Syracuse, Verenigde Staten) in zijn presentatie tijdens de ASCO GU 2024.
Veranderingen in het FGFR3-gen, zowel mutaties als herschikkingen en fusies, zijn bekende drivers van urotheelcarcinoom. FGFR3-veranderingen worden vaker gezien bij urotheelcarcinoom in de hoge urinewegen (UTUC) dan bij urotheelcarcinoom van de blaas (UCB), en er lijkt een omgekeerde relatie te zijn met de antitumorimmuunrespons. In de recente THOR-studie, waarin de FGFR3-remmer erdafitinib werd vergeleken met chemotherapie bij gevorderd urotheelcarcinoom, hadden patiënten met UTUC meer voordeel van erdafitinib dan patiënten met UCB.1 “We moeten beter begrijpen hoe we FGFR-remmers moeten plaatsen en combineren met andere therapieën”, zei Michael Basin.
Genomische profilering
Om verschillen in de frequentie van FGFR3-veranderingen en het genomische landschap te onderzoeken, werd een uitgebreide genomische profilering uitgevoerd van materiaal van ruim 10.000 UCB- en 2.000 UTUC-patiënten.2 FGFR3-veranderingen kwamen significant vaker voor bij UTUC dan bij UCB (24,9% versus 17,7%; p<0,0001). Leeftijd en ras waren vergelijkbaar in beide groepen. Per tumor was het aantal genomische veranderingen vrijwel hetzelfde, en er waren geen verschillen in genomische veranderingen die geassocieerd zijn met lopende klinische studies (PTEN, TSC1, MTAP, homologe-recombinatiedeficiënte (HRD) signatuur). Ook zagen de onderzoekers geen verschil in tumormutatielast (TMB) en PD-L1-expressie.
Patiënten met UCB hadden significant vaker genomische veranderingen in co-drivers, zoals ERBB2 (7,2% versus 4,1%), PIK3CA (28,8% versus 22,6%) en TERT (79,8% versus 69,6%), terwijl patiënten met UTUC vaker microsatellietinstabiliteit (MSI)-hoog waren (5,4% versus 1,8%). De meeste veranderingen in FGFR3 betroffen kleine mutaties. Er was geen verschil in het type FGFR3-veranderingen tussen beide groepen.
Invloed op toekomstige studies
Basin wees erop dat dit een retrospectieve studie was, en dat klinische data ontbreken. “Helaas hebben we geen gegevens over eerdere therapielijnen en therapierespons.” Ook kan er sprake zijn van selectiebias en verschillen met de populatie in de THOR-studie.
“Deze bevindingen kunnen invloed hebben op het ontwerp van toekomstige klinische studies voor patiënten met UCB en UTUC, waaronder evaluaties van combinaties van FGFR3-gerichte therapie met andere middelen.”
Referenties
1. Loriot Y, et al. N Engl J Med 2023;389:1961-71.
2. Basin M, et al. J Clin Oncol 2024;42 (suppl 4): abstr 540.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist