De resultaten van de fase 3-TRITON3-studie laten zien dat rucaparib vergeleken met docetaxel, abirateron of enzalutamide geassocieerd is met een significant betere radiologische progressievrije overleving bij patiënten met chemotherapie-naïef, BRCA1/2-gemuteerd, gemetastaseerd, castratieresistent prostaatcarcinoom. Daarnaast bleek tijdens het 2023 ASCO GU Cancers Symposium uit de presentatie van dr. Alan Bryce (Phoenix, Verenigde Staten) dat rucaparib een verdraagbaar toxiciteitsprofiel heeft.
Op grond van de resultaten van de fase 2-TRITON2-studie is in de Verenigde Staten, maar niet in Europa, de PARP-remmer rucaparib geregistreerd als monotherapie bij eerder behandelde patiënten met gemetastaseerd, castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC) en BRCA-mutaties.1
In de gerandomiseerde, multicenter, open-label fase 3-TRITON3-studie onderzoekt men de uitkomst van rucaparib versus docetaxel, abirateron of enzalutamide (naar keuze van de arts) bij patiënten met chemotherapie-naïeve mCRPC met afwijkingen in BRCA1/2 of ATM. Bij progressie is het patiënten in de controlearm toegestaan om over te stappen naar de rucaparib-arm. De primaire uitkomstmaat is de radiografische progressievrije overleving (rPFS). Deze werd eerst bepaald in de subgroep met een BRCA-mutatie en, indien significant verschillend, daarna in de intention-to-treat (ITT)-populatie.
Betere rPFS
Uit de resultaten blijkt dat in de subgroep met een BRCA-mutatie rucaparib vergeleken met de controlebehandeling geassocieerd was met een significant betere rPFS (HR 0,50; 95% BI 0,36-0,69; p<0,0001).2,3 De mediane rPFS was 11,2 maanden met rucaparib versus 6,4 maanden met de controlebehandeling. “Vervolgens bleek rucaparib ook in de ITT-populatie geassocieerd met een superieure rPFS (HR 0,61; 95% BI 0,47-0,80; p=0,0003). Ook wanneer in de BRCA-gemuteerde of ITT-populatie rucaparib werd vergeleken met docetaxel dan wel abirateron/enzalutamide bleek de PARP-remmer geassocieerd met een significant betere rPFS. Bij patiënten met mCRPC en afwijkingen in ATM was rucaparib vergeleken met de controlebehandeling níet geassocieerd met een significant betere rPFS”, vertelde Alan Bryce. Bij 53,6% mature OS-resultaten in de groep met een BRCA-mutatie was de mediane OS 24,3 maanden in de rucaparib-arm versus 20,8 maanden in de controlearm (HR 0,81; 95% BI 0,58-1,12; p=0,21).
Toxiciteitsprofielen
Bijwerkingen (TEAE’s) van graad 3 of hoger kwamen voor bij 60% van de patiënten in de rucaparib-arm en 53% van de patiënten in de controlearm. TEAE’s waren geassocieerd met vijf sterfgevallen in de rucaparib-arm en twee sterfgevallen in de controlearm. Bryce: “In de rucaparib-arm waren de meest voorkomende TEAE’s asthenie/vermoeidheid (61%), misselijkheid (50%) en anemie/verlaagde hemoglobineconcentratie (47%). Van de patiënten behandeld met rucaparib dan wel de controletherapie kreeg 29% versus 2% minimaal één bloedtransfusie. Er werden geen gevallen van myelodysplastisch syndroom of acute myeloïde leukemie geconstateerd. Verder kwamen de toxiciteitsprofielen van de behandelingen overeen met die van eerdere klinische studies.” Wegens TEAE’s werd de behandeling gestopt bij 15% van de patiënten in de rucaparib-arm en 22% van de patiënten in de controlearm.
Referenties
1. Abida W, et al. J Clin Oncol 2020;38:3763-72.
2. Bryce AH, et al. J Clin Oncol 2023;41(suppl 6): abstr 18.
3. Fizazi K, et al. N Engl J Med 2023 Feb 16. doi: 10.1056/NEJMoa2214676. Epub ahead of print.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Oncologie Up-to-date 2023 vol 14 nummer 2