In de CATNON-studie onderzoekt men het nut van toevoeging van de orale prodrug temozolomide (TMZ) aan de standaardradiotherapie (RT) bij anaplastische gliomen die zijn gekenmerkt door een 1p/19q-codeletie. Prof. dr. Martin van den Bent (Erasmus MC, Rotterdam) maakte de eerste en voorlopige resultaten bekend tijdens een CNS-sessie op het ASCO-congres. Duidelijk is dat adjuvante TMZ voor deze patiëntengroep de algehele overleving verbetert, maar een verdere follow-up zal de effectiviteit moeten bepalen van de TMZ/RT.
In 2005 liepen er twee EORTC-studies naar adjuvante chemotherapie, beide met een controlearm met uitsluitend RT. In de 26981-studie bleek de toevoeging van gelijktijdige en adjuvante behandeling met temozolomide aan radiotherapie de algehele overleving van patiënten met glioblastoom te verbeteren. De 26951-studie liet echter geen significant voordeel zien van toevoeging van adjuvante PCV (een combinatie van procarbazine, lomustine of CCNU en vincristine) aan radiotherapie bij het anaplastisch oligodendroglioom boven alleen RT (hoewel dat bij latere analyses veranderde).
Beide studies lieten essentiële bevindingen zien bij moleculaire analyse. Vooral patiënten met glioblastomen met een gemethyleerde promotor van het DNA-reparatie-enzym methylguaninemethyltransferase (MGMT) hadden voordeel van behandeling met TMZ. Daarnaast geldt dat veel anaplastische oligodendrogliomen een gecombineerd verlies hebben van de chromosoomarmen 1p en 19q, hetgeen een sterke prognostische factor bleek te zijn in de studie naar anaplastisch oligodendroglioom. Daarom besloten de onderzoekers zich in een vervolgstudie te richten op de patiënten met een anaplastisch glioom zonder 1p/19q-codeletie. Zij vroegen zich af of dit soort tumoren gebaat zouden zijn bij TMZ (vraag 1) en of dit dan gelijktijdig toegediend moet worden met RT of adjuvant (vraag 2).
Adjuvante temozolomide loont
Het zijn vragen die niet door één studiegroep kunnen worden aangepakt, dus in 2005 vormden vertegenwoordigers van verenigingen uit Europa, de VS en Canada een alliantie en ontwierpen een 2×2-schema om beide vragen te kunnen beantwoorden.
In de CATNON Intergroup Trial (EORTC 26053/4) vergelijkt men bij anaplastisch (graad III-)glioom (oligodendroglioom, oligoastrocytoom en astrocytoom) zonder 1p/19q co-deleties RT, TMZ/RT, RT>TMZ en RT/TMZ>TMZ, met als primaire uitkomstmaat algehele overleving.1 Zo’n 750 patiënten werden na chirurgie en na stratificatie voor onder andere MGMT-status gerandomiseerd tussen 59,4 Gy RT met of zonder gelijktijdige dagelijkse 75 mg/m2 TMZ (vraag 1). Daarna volgde een tweede randomisatiestap tussen wel of geen adjuvante behandeling met 12 cycli 150-200 mg/m2 TMZ, om de vier weken gedurende vijf dagen (vraag 2).
Van den Bent concentreerde zich in zijn presentatie op vraag 2, omdat in de zomer van 2015 bij een interimanalyse onverwacht bleek dat die vraag positief beantwoord werd. Dat was niet het geval voor vraag 1, zodat de beantwoording van die vraag nog even op zich laat wachten.
De bijwerkingen waren voor de vier genoemde behandelgroepen conform de verwachting: hematologische graad 3/4-toxiciteit bij respectievelijk 0%, 8%, 13% en 12% van de patiënten.
Uit de algehele overlevingsanalyse (aangepast voor prognostische factoren) bleek een betere overleving van de met adjuvante TMZ behandelde groep versus de zonder adjuvante TMZ behandelde patiënten (HR 0,645; 99% BI 0,450-0,926).
Van het adjuvante deel van de patiënten (74%) kon de MGMT-status worden vastgesteld: in 42% was sprake van MGMT-methylering en deze bleek prognostisch voor algehele overleving (HR 0,54; 95% BI 0,38-0,77).
De voorlopige conclusie is dat adjuvante TMZ de uitkomst verbetert bij anaplastisch glioom zonder 1p/19q-codeletie. In 2011 is aan het protocol ook analyse van de biomarker isocitraatdehydrogenase toegevoegd, en analyses van zowel de MGMT-promotormethylering als de globale genoommethylering zullen worden herhaald met een geavanceerdere methodiek. Pas rond 2024 zal naar verwachting voldoende nieuwe informatie (events) beschikbaar zijn voor een volledige analyse.
Referentie
1. Van den Bent MJ, et al. J Clin Oncol 2016;34 (suppl): abstr LBA2000.
Dr. Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 4