Uit de gerandomiseerde fase 3-NVALT-8-studie blijkt dat toevoeging van nadroparine aan adjuvante chemotherapie niet resulteert in een verbeterde recidiefvrije overleving bij patiënten met een resectabel niet-kleincellig longcarcinoom. Daarnaast bleek de maximale gestandaardiseerde FDG-opname in de primaire tumor niet predictief voor de recidiefvrije overleving. Deze resultaten werden tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de ASCO gepresenteerd door prof. dr. Harry Groen, longarts bij de afdeling Longziekten en Tuberculose van het UMC Groningen.
Laagmoleculaire heparine (LMWH) heeft de potentie om de groei en metastasering van tumoren te remmen. De resultaten van enkele studies in het verleden suggereerden dat behandeling van kankerpatiënten met LMWH resulteert in een klinisch voordeel.1,2,3 Recentelijk onderzocht de NVALT-groep met de gerandomiseerde fase 3-NVALT-8-studie de toegevoegde waarde van de LMWH nadroparine bij longkanker. Hiervoor werden patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) vier tot zes weken na chirurgie 1:1 gerandomiseerd voor adjuvante chemotherapie met of zonder nadroparine. De primaire uitkomstmaat was de recidiefvrije overleving (RFS) na drie jaar en secundaire uitkomstmaten waren onder andere de algemene overleving, de toxiciteit en de kwaliteit van leven. De maximale gestandaardiseerde FDG-opname (SUVmax) bepaald door positronemissietomografie was een verkennende uitkomstmaat.
Niet verschillend
Uit de effectiviteitsanalyse bleek dat de RFS van de twee studiearmen niet significant verschillend was.4 De driejaars-RFS was 59% in de nadroparinearm en 51% in de controlearm, en de mediane RFS was 75,5 maanden in de nadroparinearm en 36,1 maanden in de controlearm (aangepaste HR 0,74; 95% BI 0,49-1,14; p=0,17). “De stratificatie voor risicogroepen gebaseerd op een hoge of lage SUVmax resulteerde in een HR van 0,69 (95% BI 0,46-1,05). Patiënten met een hoge SUVmax leken over het algemeen een betere RFS te hebben dan patiënten met een lage SUVmax, maar dit verschil was niet statistisch significant (p=0,09)”, aldus Groen.
De meest voorkomende graad 3- tot 4-bijwerkingen in de nadroparinearm waren neutropenie (26% versus 20% in de controlearm), misselijkheid (16% versus 11%), infectie (10% versus 4%) en vermoeidheid (8% versus 4%). Tussen de twee studiearmen werden geen verschillen geconstateerd in het aantal bloedingen.
Referenties
1. Klerk CP, et al. J Clin Oncol 2005;23:2130-5.
2. Kakkar AK, et al. J Clin Oncol 2004;22:1944-8.
3. Lee AY, et al. J Clin Oncol 2005;23:2123-9.
4. Groen HJ, et al. J Clin Oncol 2016;34 (suppl): abstr 8506.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 4