Cardioloog-intensivist drs. Anne van Schijndel richt zich in het Antoni van Leeuwenhoek te Amsterdam op het voorkomen of beperken van hartschade door kankerbehandeling. Een aspect van de behandeling dat steeds belangrijker wordt nu een aantal tumoren curatief kan worden behandeld.
Toen het Slotervaartziekenhuis sloot, moest het naastgelegen Antoni van Leeuwenhoek op zoek naar een andere invulling voor de hartzorg van zijn oncologische patiënten. Anne van Schijndel werkte toen nog als intensivist in het OLVG in dezelfde stad, maar had direct interesse. “Gelet op mijn specialisatie cardiologie lag het natuurlijk voor de hand om in een hartcentrum te gaan werken”, vertelt ze. “Maar ik wil graag patiënten in breder perspectief behandelen en niet alleen dat ene lichaamsdeel. Het Antoni van Leeuwenhoek was juist op zoek naar iemand die zorg kan verlenen voor al die patiënten bij wie het hart niet de hoofdrol heeft. Zo ontstond een nieuwe oplossing voor het Antoni van Leeuwenhoek, waarbij ik in 2020 in dienst trad als cardioloog-intensivist en het ziekenhuis voor de hartzorg ook samenwerkt met het OLVG.”
Overlap
De korte biografie van Van Schijndel op de website van het Antoni van Leeuwenhoek maakt duidelijk waar zij voor staat: hartschade door kanker of kankerbehandeling voorkomen of beperken. “Kanker kan ook hartproblemen geven”, vertelt ze. “Naar de interactie tussen kanker en hart- en vaatziekten is al veel onderzoek gedaan. Het zijn de twee belangrijkste doodsoorzaken. We weten dat er een link is tussen de twee, maar hoe de lijnen precies aan elkaar vastzitten is nog veel minder duidelijk. Over stress als beïnvloedende factor is wel wat meer bekend. Ook is er de overlap tussen patiënten met kanker en met hart- en vaatziekten in termen van leeftijd en risicofactoren als leefstijl en alcohol en tabak.”
Een hart- of vaatprobleem is nog niet altijd manifest op het moment dat de patiënt voor zijn tumor in het ziekenhuis belandt. “De patiënt kan bijvoorbeeld hypertensie hebben of een afgesloten bloedvat in het been zonder daar al last van te hebben”, zegt Van Schijndel. “Dat komt dan aan het licht in het onderzoek waarvoor ik hier ben. En het is belangrijk om dit te weten, want het behandelen van de tumor geeft een risico op hartschade. En als je dit vooraf weet, kun je die zoveel mogelijk proberen te beperken. Hiervoor bestond eerder niet zoveel aandacht. Die is gegroeid door het succes van de oncologische behandeling. In de behandeling van sommige vormen van kanker zijn zulke grote stappen gezet dat de vooruitzichten op langdurige overleving echt anders zijn geworden. En dan is het belangrijk dat de patiënt een goed functionerend hart overhoudt, om te zorgen dat hij in die jaren een goede kwaliteit van leven behoudt. Die kwaliteit van leven op de lange termijn is steeds belangrijker geworden.”
Chemotherapie
Het bekendste voorbeeld van hartschade door kankerbehandeling is schade aan de hartspier door chemotherapie. “We zien dit vooral bij de antracyclines die veel worden gebruikt bij borstkankerbehandeling”, zegt Van Schijndel. “Het is heel belangrijk schade in de acute behandelfase te voorkomen en dit kan door met de dosis onder een bepaald niveau te blijven. Maar we weten ook dat patiënten soms pas jaren later hartschade ontwikkelen van chemotherapie.”
Doelgerichte en immunotherapie
Dit geldt zeker ook in relatie tot doelgerichte en immunotherapie. “De ontwikkelingen hierin gaan enorm snel”, zegt Van Schijndel. “Niet alleen in die zin dat er steeds nieuwe middelen bij komen, maar ook doordat middelen die succesvol zijn voor een bepaalde vorm van kanker vervolgens ook voor andere tumoren worden onderzocht. We lopen hierdoor op hartgebied achter de ontwikkelingen aan. Hartschade door immunotherapie lijkt vrij zeldzaam. Maar kom je het tegen, dan is dat wel een serieus probleem. Bij doelgerichte therapie ligt het vrij voor de hand dat een middel dat invloed heeft op de bloedvataanmaak invloed heeft op het hart. Van een middel dat een ontstekingseffect geeft, ligt het voor de hand dat dit effect ook elders in het lichaam optreedt. Maar we weten nog niet of een hartprobleem bij toepassing van doelgerichte of immunotherapie altijd met de behandeling te maken heeft. Soms tref ik een patiënt met een voor mij volstrekt nieuw middel, waarvan ik niet weet of dit invloed heeft op het hart en waarvan ik daarover ook nog geen literatuur kan vinden. We beginnen bij toepassing van doelgerichte of immunotherapie dus met een standaard hartfalenbehandeling, maar misschien is dat dus helemaal niet de beste optie. Hierop is nog geen cardioloog gepromoveerd natuurlijk, dus het gaat nog jaren duren voordat we hierover meer gerichte kennis tot onze beschikking hebben. Dit is iets waarmee in de communicatie met de patiënt over diens behandeling terdege rekening moet worden gehouden.”
Bij de ontwikkeling van een nieuw geneesmiddel wordt in de diverse onderzoeksfasen wel altijd gescreend op de mogelijke invloed op het hart. “De vraag is alleen: waarop screen je precies als je nog niet weet wat er gaat gebeuren bij toepassing van zo’n nieuw middel?”, zegt Van Schijndel. “Je weet immers nog niet de specifieke risicofactor waarop je moet screenen. Dus verricht ik bij de patiënt altijd een globaal onderzoek naar de hart- en vaatgezondheid, om in ieder geval een zo goed mogelijk uitgangspunt te hebben bij de start van de behandeling. Maar of er toch een probleem gaat ontstaan als zo’n nieuw middel in de praktijk of in een experimentele studie toegepast gaat worden, weten we natuurlijk niet.”
Bestraling
En dan is er nog bestraling. Ook die heeft invloed op het hart, vooral als de bestraling zich in de buurt van het hart afspeelt. “Hier wordt dan wel goed rekening mee gehouden door bij de bestraling gebruik te maken van de breath-holdtechniek”, zegt Van Schijndel. Door tijdens de bestraling een aantal seconden de adem in te houden, gaat het hart een stukje naar achteren en naar beneden, en komt er wat lucht tussen het hart en de borstkas. Het hart wordt hierdoor minder belast door de bestraling.
“De krans- en halsslagader zijn bij bestraling ook risicogebieden”, vervolgt Van Schijndel. “We weten dat het tot beroertes of hartproblemen kan leiden, dus wordt de bestraling hier zoveel mogelijk beperkt. Maar de bestraling kan ook na langere tijd tot verlittekening leiden of tot heel moeilijk te behandelen hartfalen. In de jaren tachtig en negentig zijn bijvoorbeeld patiënten met lymfomen succesvol behandeld met bestraling en die krijgen nu, twintig jaar later, nauwelijks behandelbaar hartfalen. De vraag is of je dit altijd kunt voorkomen. Maar dit aspect - survivorship care - is wel een belangrijk nieuw aandachtsgebied voor onderzoek.”
Zorgvuldige afweging
De problemen kunnen dermate groot zijn dat de behandeling moet worden aangepast of zelfs gestopt. “Maar het laatste doe je natuurlijk liever niet, want die behandeling is simpelweg nodig”, zegt Van Schijndel. “Dus is overleg met de primaire behandelaar erg belangrijk, want ik zeg liever niet dat iets niet kan. Je moet altijd afwegen wat het gevolg is van de behandeling en van mijn advies. Dat is complex, maar daarmee voor mij ook juist zo’n mooi aspect van mijn werk, omdat het daarmee echt op de individuele patiënt gericht is.”
Hoewel Van Schijndel primair klinisch actief wil zijn, heeft ze ook de ambitie onderzoek te doen. “Ik loop in mijn dagelijkse werk immers tegen zoveel vragen aan”, zegt ze. “We hebben hier de patiënten en de toponderzoekers. Maar ik weet ook dat het behandelproces voor de patiënt al heel intensief is. Het is dus zaak extra belasting of vertraging in de behandeling te voorkomen.”
Drs. Frank van Wijck, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2022 vol 13 nummer 4