Bij de behandeling van vroeg-stadium kleincellig longcarcinoom (SCLC) is het risico op het ontwikkelen van hersenmetastasen even groot bij een- en tweemaal daagse thoraxbestraling. Dat blijkt uit de resultaten van de fase 3-CONVERT-studie, gepresenteerd tijdens het IASLC 19th World Conference on Lung Cancer, Toronto, Canada. Daarnaast toonde een side-studyop basis van de CONVERT-data dat het gebruik van 18fludeoxyglucose-PET/CT in deze setting weinig toegevoegde waarde heeft.
Cecile Le Péchoux (Institut Gustave Roussy, Villejuif, Frankrijk) presenteerde de resultaten van de CONVERT-studie en vertelde dat al bijna twintig jaar geleden een meta-analyse toonde dat profylactische schedelbestraling voordeel oplevert bij de behandeling van vroeg-stadium SCLC.1,2“Deze studie liet zien dat schedelbestraling niet alleen gepaard ging met een afname van de incidentie van hersenmetastasen, maar ook met een overlevingsvoordeel van meer dan 5% na drie jaar. Anderzijds zijn er nog onbeantwoorde vragen over deze behandeling, bijvoorbeeld over de impact van de dosis en de fractionering van thoraxbestraling op het risico op hersenmetastasen.” Deze vraag werd onderzocht in de CONVERT-studie.
De studie includeerde 547 patiënten met vroeg-stadium SCLC. Deze groep werd gerandomiseerd en behandeld met ofwel tweemaal daagse thoraxbestraling (45Gy/30F/19d) of met eenmaal daagse thoraxbestraling (66 Gy/33F/45d). Vervolgens werden patiënten met stabiele ziekte of een respons behandeld met profylactische schedelbestraling (25 Gy) binnen zes weken na de laatste behandeling met chemotherapie. In totaal werd PCI toegepast bij 449 patiënten (83%); 220 in de tweemaal daagse groep (81%) en 229 in de eenmaal daagse groep (85%).
Tumorgrootte
Le Péchoux toonde dat van de patiënten behandeld met profylactische schedelbestraling 75 patiënten (17%) hersenmetastasen ontwikkelden. Zij vertelde verder dat zowel in een univariate als een multivariate analyse bleek dat een grote tumorgrootte geassocieerd was met een relatief hoog risico op het ontwikkelen van hersenmetastasen. De meeste andere onderzochte variabelen, zoals een- of tweemaal daagse thoraxbestraling, of het onderzocht zijn met een CT of MRI waren niet gerelateerd aan het risico op hersenmetastasen. Le Péchoux: “Wel bleek een slechte performance score geassocieerd met een hoog risico op hersenmetastasen.”
De algehele overleving werd eveneens niet beïnvloed door een- of tweemaal daagse bestraling, met een driejaarsoverleving in beide groepen van respectievelijk 42% en 48%, en een mediane overleving van 29 maanden. Ook hier vertoonde de tumorgrootte een verband met de overleving van patiënten, toonde Le Péchoux, net als meer dan 10% gewichtsverlies. Le Péchoux concludeerde dat een hoog risico op het ontwikkelen van hersenmetastasen is geassocieerd met een relatief grote longtumor, maar niet met het fractioneringschema van de thoraxbestraling en met de methode van imaging.
18F-FDG-PET/CT
Tijdens het longkankercongres in Toronto werd eveneens een side-studygepresenteerd naar het effect van het gebruik van 18F-FDG-PET/CT bij SCLC. Deze methode van beeldvorming wordt door een aantal richtlijnen aanbevolen voor het stadiëren van SCLC, maar de waarde hiervan staat ter discussie, vertelde Corinne Faivre-Finn (Universiteit van Manchester, Verenigd Koninkrijk), die de resultaten presenteerde.3“Kleine studies toonden dat gebruik hiervan mogelijk leidt tot upstagingbij 47% van de patiënten. Dat terwijl de meeste studies die de waarde toonden van chemoradiotherapie bij vroeg-stadium SCLC uitgevoerd werden voordat 18F-FDG-PET/CT werd toegepast. Daardoor had waarschijnlijk een deel van de deelnemers niet opgemerkte gemetastaseerde ziekte.”
Gebruik van CT (n=231) en 18F-FDG-PET/CT (n=309) ging echter niet gepaard met verschillen in de algehele en de progressievrije overleving, toonde Faivre-Finn, met respectievelijk hazard ratio’svan 0,87 (p=0,192) en 0,87 (p=0,198). “Onze resultaten suggereren dat het gebruik van conventionele beeldvorming voldoende is om patiënten te selecteren die in aanmerking komen voor chemoradiotherapie.”
Referenties
1. Le Péchoux C, et al. WCLC 2018; abstr 13762/OA13.05.
2. Aupérin A, et al. N Engl J Med 1999;341:476-84.
3. Faivre-Finn C, et al. WCLC 2018; abstr OA13.01.
Drs. Twan van Venrooij, wetenschapsjournalist