Comorbiditeiten bij patiënten met acute myeloïde leukemie (AML) blijken een effect te hebben op de uitkomsten van transplantatie, afhankelijk van het gebruikte conditioneringsschema. Tot deze conclusie komen Joshua Fein (Tel Aviv, Israël) en collega’s op basis bevindingen van onderzoek dat Fein presenteerde tijdens de 60eASH Annual Meeting in San Diego, Verenigde Staten.1
Eerder onderzoek vanuit een enkel instituut liet zien dat er met bepaalde conditioneringsschema’s een verband bestond tussen comorbiditeiten van patiënten en de mortaliteit na allogene hematopoëtische stamceltransplantatie.2 Vervolgens is onderzocht of deze bevinding bevestigd kon worden in een grotere studie. In totaal werden 3.338 AML-patiënten geïncludeerd die tussen 2010 en 2015 getransplanteerd werden in een van de European Society for Blood and Marrow Transplantation (EBMT)-centra. Er werd gekeken naar drie veelvoorkomende comorbiditeiten: cardiale comorbiditeit, ernstige pulmonale comorbiditeit en diabetes mellitus. Er werden zeven verschillende conditioneringschema’s gebruikt, waarvan fludarabine/busulfan (gereduceerde intensiteit), fludarabine/melfalan, busulfan/cyclofosfamide en fludarabine/busulfan (myeloablatief regime) het vaakst toegepast werden.
Voor de totale groep patiënten met hartaandoeningen werd een (verwachte) toename gevonden van de algehele mortaliteit. “Wanneer gekeken werd naar de afzonderlijke conditioneringsschema’s, zagen we dat de mortaliteit toenam bij conditioneringsschema’s met een hogere intensiteit. Dit past binnen de opvatting dat een minder intensief schema minder schadelijk is voor patiënten met een comorbiditeit”, zei Fein. Dit bleek echter geen unidirectionele relatie. “Fludarabine/treosulfan bijvoorbeeld”, zei Fein, “ligt in het myeloablatieve spectrum, maar heeft in dit onderzoek een HRvan 1, wat suggereert dat er geen associatie bestaat tussen comorbiditeit en mortaliteit.” Ook bij patiënten met pulmonale comorbiditeiten werd een toegenomen mortaliteit gevonden voor de groep als geheel. Daarbij liet een schema met fludarabine/melfalan een sterke associatie zien tussen pulmonale ziekten en mortaliteit. Bij fludarabine/busulfan (gereduceerde intensiteit) was deze associatie geheel afwezig. Bij patiënten met diabetes werd voor de groep als geheel eveneens een toegenomen mortaliteit gevonden. Bij patiënten die behandeld werden met fludarabine/total body irradiation(niet-myeloablatief) werd een associatie gevonden tussen comorbiditeit en mortaliteit.
Fein concludeerde dat dit onderzoek een conditioneringsschema-specifiek verband laat zien tussen mortaliteit en comorbiditeiten, en dat dit verband niet alleen verklaard kan worden door de intensiteit van het gebruikte regime. Dit suggereert dat bepaalde middelen eigenschappen bezitten die het risico op overlijden doen toenemen bij patiënten met specifieke comorbiditeiten. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen volgens Fein helpen bij het maken van een keuze voor een bepaald regime. Zo kan voor patiënten met een hartaandoening wellicht beter gekozen worden voor fludarabine/treosulfan in plaats van fludarabine/busulfan (myeloablatief regime) en bij patiënten met een ernstige longaandoening voor fludarabine/busulfan (gereduceerde intensiteit) in plaats van fludarabine/melfalan.
Referenties
1. Fein J, et al. ASH 2018: abstr 203.
2. Fein J, et al. Leukemia 2018;32:1787-94.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist