Zowel brentuximab vedotine als nivolumab zijn effectief als monotherapie bij patiënten met recidiverend of refractair hodgkinlymfoom. Nu laat de interimanalyse van een fase 1/2-studie zien dat ook de combinatie van deze middelen geassocieerd is met een veelbelovende activiteit en draagbare toxiciteit. Daarnaast correleert de combinatiebehandeling met immuunactivering en expansie van T-celsubsets.
Brentuximab vedotine is een antilichaam-cytostaticumconjugaat gericht tegen CD30 op de maligne Reed-Sternbergcellen van HL, het anaplastisch grootcellig lymfoom en subsets van geactiveerde T- en B-cellen. Eerder bleek onder andere uit de resultaten van een fase 2-studie dat brentuximab vedotine geassocieerd is met hanteerbare toxiciteit, en een algemeenresponspercentage (ORR) van 75% inclusief een compleetresponspercentage (CRR) van 34% bij patiënten met recidiverend of refractair (RR) HL ná autologe stamceltransplantatie (ASCT).1
Naast brentuximab vedotine is ook PD-1-remmer nivolumab effectief bij RRHL. Zo bleek uit een recente fase 2-studie dat nivolumabmonotherapie geassocieerd is met een ORR van 66% en een acceptabel toxiciteitsprofiel bij patiënten met RRHL ná ASCT en brentuximab vedotine.2 “In de huidige fase 1/2-studie onderzochten wij de uitkomst van brentuximab vedotine in combinatie met nivolumab bij RRHL-patiënten. Eerdere behandeling met salvage therapie, brentuximab vedotine, immuuncheckpointremmers, ASCT of allogene stamceltransplantatie was niet toegestaan. De primaire uitkomstmaten waren de toxiciteit en CRR. Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de ORR, duur van de respons en progressievrije overleving”, aldus dr. Alex Herrera (Duarte, Verenigde Staten) tijdens ASH 2017.
Combinatiebehandeling verdraagbaar
In totaal werden 62 RRHL-patiënten met een mediane leeftijd van 36 jaar geïncludeerd. Van hen was 95% in de eerste lijn behandeld met ABVD, ABVE-PC of R-ABVD, 3% met BEACOPP en 3% met Stanford V.3 Van de 62 patiënten werden 58 patiënten met alle vier de cycli brentuximab vedotine plus nivolumab behandeld en onderbraken vier patiënten de behandeling wegens perifere neuropathie (n=1), besluit van de patiënt (n=2) of van de onderzoeker (n=1).
“Interimanalyse van de toxiciteit liet zien dat vóór ASCT en salvage therapie 98% van de patiënten bijwerkingen ondervond, waarvan 31% bijwerkingen van graad 3 of meer. De meest voorkomende niet-hematologische bijwerkingen van elke graad waren misselijkheid (49%), infusiegerelateerde bijwerkingen (44%) en vermoeidheid (41). Bij 50 (82%) patiënten werden mogelijke immuungerelateerde bijwerkingen geconstateerd, hiervan werden vijf patiënten behandeld met steroïden. Geen van de patiënten onderbrak zijn behandeling wegens immuun- of infusiegerelateerde bijwerkingen. Verder waren er geen aanwijzingen dat de behandeling met brentuximab vedotin en nivolumab een nadelig effect had op de mobilisatie en isolatie van stamcellen voor opvolgende ASCT”, aldus Herrera.
Bij 60 evalueerbare patiënten was de ORR na de combinatiebehandeling 83%, waarvan 62% complete responsen. Daarnaast bleek uit verkennende analyses dat de combinatiebehandeling correleerde met de expansie en activatie van specifieke T-celsubsets en pro-inflammatoire veranderingen in het cytokine- en chemokineprofiel. In de fase 3-CheckMate-812-studie onderzoekt men de uitkomst van brentuximab vedotine plus nivolumab bij HL-patiënten die niet voor ASCT in aanmerking komen of waarbij ASCT faalt.
Referenties
1. Younes A, et al. J Clin Oncol 2012;30:2183-9.
2. Younes A, et al. Lancet Oncol 2016;17:1283-94.
3. Herrera AF, et al. ASH 2017: abstract 649.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer