Hoewel voor de classificatie ‘complete respons’ bij multipel myeloom zowel serum als urine negatief voor het M-proteïne dienen te zijn, ontbreekt regelmatig een uitslag voor urine. Indien dit inderdaad het geval is, maar de tumorrespons wel aan de andere criteria voor een complete respons voldoet, werd geadviseerd om de respons te classificeren als ‘zeer goede partiële respons’. Nu blijkt uit onderzoek naar resultaten van de fase 3-PETHEMA-studie dat classificatie als ‘complete respons’ beter op zijn plaats is.
Volgens de richtlijn van de International Myeloma Working Group dient voor de classificatie ‘complete respons’ (CR) bij multipel myeloom onder andere het M-proteïne afwezig te zijn in immunofixatie-elektroforese op serum en urine (sIFE en uIFE).1 Urine wordt echter niet altijd afgenomen en uIFE wordt niet altijd uitgevoerd bij patiënten met een negatieve sIFE. De First Trial Independent Response Adjudication Committeeadviseerde dan ook om de tumorrespons bij patiënten die aan alle voorwaarden voor een CR voldoen, maar geen evalueerbare uIFE hebben, te classificeren als ‘zeer goede partiële respons’ (VGPR).2
De huidige studie onderzocht de waarde van een negatieve uIFE voor de definitie van CR bij patiënten uit de fase 3-PETHEMA/GEM2012MENOS65-studie. Patiënten met een negatieve sIFE en minder dan 5% plasmacellen in het beenmerg, maar geen uIFE-uitslag, werden geclassificeerd als ‘onduidelijke’ CR (uCR).
CR versus VGPR
Bij 107 patiënten met een positieve sIFE, maar een negatieve uIFE bij diagnose, en daarnaast een negatieve sIFE na behandeling, werden na behandeling geen positieve uIFE’s geconstateerd.3 Dit resultaat suggereert dat het bij deze patiënten voor de classificatie CR niet nodig is om na behandeling een uIFE uit te voeren. Verder was bij 161 patiënten met zowel een positieve sIFE als uIFE, en een negatieve sIFE na therapie, het percentage positieve uIFE’s na behandeling 1,9%. Daarnaast was de progressievrije overleving (PFS) vanaf inductietherapie bij patiënten met een CR (n=129) versus uCR (n=72) niet significant verschillend (p=0,5). Wel was de PFS verschillend tussen patiënten met een uCR versus VGPR (n=106; p=0,02), CR versus VGPR (p=0,001), en CR plus uCR versus VGPR (p=0,004). De p-waarde voor PFS vanaf autologe stamceltransplantatie (ASCT) voor CR versus uCR, uCR versus VGPR, CR versus VGPR, en CR plus uCR versus VGPR was respectievelijk 0,6; 0,05; 0,1 en 0,04. PFS vanaf het einde van de consolidatietherapie was niet significant verschillend in deze groepen. Verder waren de percentages MRD-negatieve patiënten post-inductietherapie, -ASCT en post-consolidatietherapie niet significant verschillend tussen patiënten met een CR versus uCR, maar wel tussen CR en VGPR, en uCR en VGPR.
Samengevat laten deze resultaten zien dat de uitkomst van patiënten waarbij de respons voldoet aan alle criteria voor een CR, maar waarbij geen uIFE-uitslag bekend is, vergelijkbaar is aan die van patiënten met een volwaardige CR. Derhalve dient de respons ook bij patiënten zonder uIFE-uitslag als CR geclassificeerd te worden en niet als VGPR.
Referenties
1. Kumar S, et al. Lancet Oncol 2016;17:e328-46.
2.Blade J, et al. Blood 2014;124:3460.
3. Ubieto AJ, et al. ASH 2018: abstr 474.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer