Een daling van meer dan 25% van het aantal trombocyten in de eerste zes maanden voorspelt een slechte prognose bij laag-risico myelodysplastisch syndroom (MDS). Bepaling van het aantal trombocyten en afhankelijkheid van erythrocytentransfusie na zes maanden vormen goedkope en robuuste prognostische factoren, blijkt uit een presentatie die dr. Raphael Itzykson (Parijs, Frankrijk) gaf tijdens het 59ste ASH-congres.
De vooruitzichten van patiënten met laag-risico MDS lopen sterk uiteen. Tot nu toe werd de prognose bepaald op basis van cytopeniewaarden die op één moment werden vastgesteld. De manier waarop deze waarden fluctueren kan echter aanvullende prognostische informatie geven. Itzykson en collega’s bepaalden de prognostische waarde van een relatieve verlaging (in procenten) ten opzichte van de uitgangswaarde van het aantal neutrofielen (ANC) en trombocyten (PLT) in de eerste zes maanden follow-up van laag-risico MDS-patiënten die opgenomen werden in de EUMDS-registratie.1
Deze registratie bevat de gegevens van ruim 2.000 MDS-patiënten uit zeventien Europese landen en Israël sinds 2007. Patiënten met een IPSS-risicoscore laag of intermediate-1 worden gedefinieerd als laag-risico MDS-patiënten. Inclusie in de registratie vindt binnen 100 dagen na diagnose plaats, en de patiënten worden elke zes maanden gezien.
“Het doel van huidige substudie was het vaststellen van de prognostische relevantie van de kinetiek van trombocyten en neutrofielen tijdens de eerste zes maanden follow-up, middels een eenvoudige analyse zes maanden na inclusie”, aldus Itzykson.
De onderzoekers analyseerden de gegevens van 807 patiënten die zes ± één maanden na de eerste inclusie een tweede keer werden gezien, en bij wie zowel op dat moment als bij inclusie de ANC- en PLT-waarden werden bepaald. Inclusie vond gemiddeld 37 dagen na diagnose plaats.
“We focusten op de relatieve verandering van trombocyten- en neutrofielenaantallen ten opzichte van de uitgangswaarde”, zei Itzykson. Het aantal trombocyten was na zes maanden gemiddeld 5% lager dan de uitgangswaarde, het aantal neutrofielen ook, met een bescheiden maar significante correlatie tussen beide. Patiënten met meer dan 25% verlaging van de PLT-waarde in de eerste zes maanden hadden vaker een hogere IPSS-risicoscore. Opvallend was dat deze patiënten voorafgaand aan inclusie ook vaker erythrocytentransfusies (RBC-Ts) hadden gekregen. De mediane algehele overleving (OS) van deze patiënten was 29,2 maanden, ten opzichte van 57,1 maanden bij patiënten met een langzamere afname van PLT-waarden. Dit was deels toe te schrijven aan een grotere kans op progressie naar hoger-risico MDS. De prognostische relevantie van een snelle afname van het aantal neutrofielen was milder.
In multivariate analyses was een vroege relatieve afname van de PLT-waarde een onafhankelijke prognostische factor. De onderzoekers identificeerden een groep patiënten (15%) die zowel een snelle afname van de PLT-waarde lieten zien als eerder RBC-T’s hadden gekregen, en die een slechte prognose hadden met een mediane OS van negentien maanden.
“Het bepalen van de PLT-waarde en de afhankelijkheid van RBC-T’s na zes maanden biedt een universele, goedkope en robuste methode voor prognostische classificatie van MDS. Het verband tussen afhankelijkheid van RBC-T’s en verslechterende cytopenie is intrigerend en behoeft verdere studie.”
Referentie
1. Itzykson R, et al. ASH 2017: abstract 158.
Dr. Astrid Danen, medical writer