Eerstelijnsbehandeling met durvalumab in combinatie met chemotherapie verbetert de algehele overleving van patiënten met uitgebreid stadium kleincellig longcarcinoom (ES-SCLC) ten opzichte van alleen chemotherapie. Dat blijkt uit een interimanalyse van de CASPIAN-studie, waarvan prof. dr. Luis Paz-Ares (Madrid, Spanje) de resultaten presenteerde tijdens de IASLC 20th World Conference on Lung Cancer in Barcelona, Spanje.1
Patiënten met ES-SCLC, een agressieve vorm van longkanker, krijgen een combinatie van etoposide en cisplatine (EP) als standaardbehandeling. De mediane overleving is ongeveer tien maanden, en nieuwe behandelingen zijn nodig. Immuuncheckpointremmers vertoonden klinische activiteit bij deze patiënten, met name in combinatie met EP in de eerste lijn.2,3 De fase 3-studie CASPIAN evalueerde eerstelijnsbehandeling met de PD-L1-remmer durvalumab in combinatie met EP, al dan niet met toevoeging van de CTLA-4-remmer tremelimumab.
De onderzoekers includeerden in totaal 805 behandelingsnaïeve patiënten met ES-NSCLC. Asymptomatische of behandelde en stabiele hersenmetastasen waren toegestaan. De patiënten werden gerandomiseerd tussen drie armen: durvalumab + EP (D+EP), durvalumab + tremelimumab + EP, of alleen EP. Daarbij bestond EP uit etoposide met carboplatine of cisplatine, naar keuze van de behandelaar. In de immunotherapiearmen kregen de patiënten vier cycli EP, gevolgd door onderhoud met durvalumab. In de EP-arm kregen patiënten maximaal zes cycli EP, met daarna optioneel profylactische craniale bestraling (PCI). De primaire uitkomstmaat was algehele overleving (OS). Luis Paz-Ares presenteerde de resultaten van een geplande interimanalyse van D+EP (n=268) versus EP (n=269), de andere arm blijft geblindeerd tot de finale analyse.
In de EP-arm voltooide 57% van de patiënten zes cycli EP, in de D+EP-arm kreeg 87% van de patiënten het geplande aantal van vier cycli EP. In de D+EP-arm is 16% van de patiënten nog onder behandeling met durvalumab. In de EP-arm werd 8% van de patiënten behandeld met PCI na EP.
“De CASPIAN-studie bereikte de primaire uitkomstmaat”, aldus Paz-Ares. “De overleving van patiënten behandeld met D+EP was verlengd ten opzichte van de patiënten in de EP-arm (mediane OS respectievelijk 13,0 versus 10,3 maanden) bij een hazard ratio van 0,73 (p=0,0047). Na achttien maanden verbeterde de OS van 25% met EP naar 34% met D+EP. Dit overlevingsvoordeel was consistent in alle relevante subgroepen, inclusief de patiënten met hersenmetastasen. Ook de progressievrije overleving was verlengd voor patiënten behandeld met durvalumab, met een hazard ratio van 0,78.” Het totale responspercentage was 68% met D+EP versus 58% met EP. De mediane responsduur was 5,1 maanden in beide armen, maar na twaalf maanden vertoonde 23% van de patiënten in de D+EP-arm nog een objectieve respons, ten opzichte van 6,3% in de EP-arm.
Het aantal bijwerkingen van graad 3-4 was vergelijkbaar in beide armen (61,5% en 62,4%), en bijwerkingen leiden even vaak tot stoppen met de behandeling (9,4% in beide armen). Behandeling met D+EP resulteerde zoals verwacht vaker in immuungemedieerde bijwerkingen (19,6% versus 2,6%).
“De combinatie van durvalumab met etoposide plus cisplatine of carboplatine bij ES-SCLC vormt een belangrijke nieuwe behandeloptie”, concludeerde Paz-Ares.
Referenties
1. Paz-Ares L, et al. IASLC WCLC 2019; abstr PL02.11.
2. Antonia SJ, et al. Lancet Oncol 2016;17:883-95.
3. Horn L, et al. N Engl J Med 2018;379:2220-9.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist
Commentaar prof. dr. Joachim Aerts, longarts, Erasmus MC, Rotterdam
Op de IASLC 20th World Conference on Lung Cancer in Barcelona, Spanje, kwamen chirurgen, radiotherapeuten, pathologen, longartsen en medisch oncologen samen om alle nieuwe ontwikkelingen op een multidisciplinaire manier te bespreken. De meeste vooruitgang is gemaakt in de behandeling van longkanker, op andere gebieden was er weinig nieuws te melden.
Nieuw is onder meer een studie bij kleincellig longcarcinoom die chemotherapie combineert met de anti-PD-L1-remmer durvalumab. Net als bij de studie met atezolizumab gaf dit een verbetering van de overleving.1,2 Voor kleincellig longcarcinoom is dit een bijzondere vooruitgang. Er lijkt echter een subgroep van patiënten te zijn die hier goed op reageert, de grootste groep heeft er blijkbaar niet heel veel voordeel van. Het is nu noodzakelijk om uit te zoeken welke patiënten dat zijn.
Verder zijn er op het gebied van doelgerichte therapie weer een aantal nieuwe middelen voor nieuwe targets. Zo werden er nieuwe data getoond met entrectinib en larotrectinib, gericht tegen het NTRK-fusiegen. Met het specifiek targeten van dit fusiegen werden heel goede resultaten bereikt.3,4 Dit waren geen gerandomiseerde studies, maar het fusiegen is zo zeldzaam dat het spectaculair te noemen is dat dit gebeurt. Bijzonder is ook dat het een tumoragnostisch effect is. Bij verschillende tumorsoorten komen NTRK-fusiegenen voor en blijken deze middelen te werken.
Daarnaast werden data gepresenteerd met een nieuw middel (LOXO-292; selpercatinib) tegen de RET-fusie, die ook weer lieten zien dat specifiek targeten leidt tot goede behandelresultaten. We zullen goed moeten gaan testen op al die fusiegenen en ook gericht moeten gaan behandelen als die middelen beschikbaar komen.
In de immunotherapie zien we dat na de hoge vlucht nu een soort landing is bereikt. Het ongericht combineren van verschillende immunotherapeutische middelen lijkt niet zo goed te werken. Momenteel is men vooral op zoek naar nieuwe combinaties om verder te komen in de gemetastaseerde setting. In de vroege stadia zie je dat PD-1- en PD-L1-remmers daar steeds meer naartoe schuiven, door ze adjuvant of neoadjuvant te geven. De data zijn er nog niet, maar er zijn wel aanwijzingen dat ze dan ook een heel effectieve behandeling kunnen zijn.
Referenties
1. Paz-Ares L, et al. IASLC WCLC 2019; abstr PL02.11.
2. Horn L, et al. N Engl J Med 2018;379:2220-9.
3. Paz-Ares L, et al. IASLC WCLC 2019; abstr MA14.02.
4. Farago A, et al. IASLC WCLC 2019; abstr MA09.07.