Bij nieuw-gediagnosticeerde patiënten met multipel myeloom die niet in aanmerking komen voor stamceltransplantatie zorgt toevoeging van daratumumab aan lenalidomide en dexamethason voor een significant betere progressievrije overleving (HR 0,56) en diepere responsen. Prof. Thierry Facon (Lille, Frankrijk) presenteerde tijdens de 60eASH Annual Meeting in San Diego, Verenigde Staten, de eerste resultaten van een vooraf geplande interimanalyse van de MAIA-studie.1
Voor patiënten met nieuw-gediagnosticeerd multipel myeloom (NDMM) die niet in aanmerking komen voor een stamceltransplantatie bestaat de standaardbehandeling uit lenalidomide en dexamethason (Rd). Toevoeging van het anti-CD38-antilichaam daratumumab aan deze combinatie (D-Rd) zorgde bij patiënten met recidief of refractair multipel myeloom (RRMM) voor een aanzienlijke verbetering van de mediane progressievrije overleving (PFS) ten opzichte van Rd (respectievelijk 44,5 versus 17,5 maanden).2 Het doel van de internationale fase 3-MAIA-studie was om D-Rd versus Rd te evalueren bij patiënten met NDMM die niet voor transplantatie in aanmerking komen.
In totaal werden 737 patiënten geïncludeerd, die 1:1 werden gerandomiseerd tussen D-Rd of Rd, tot ziekteprogressie of ondraaglijke toxiciteit. De primaire uitkomstmaat was de PFS. Belangrijke secundaire uitkomstmaten waren het totale responspercentage (ORR), de mate van minimale restziekte (MRD)-negativiteit en veiligheid. De gemiddelde leeftijd van de geïncludeerde patiënten was 73 jaar. “In de meeste registratiestudies bij MM is ongeveer een derde van de patiënten ouder dan 75 jaar, hier was dat 44%”, merkte Facon op. 17% van de patiënten had een ECOG-status van 2 of hoger, 29% had ISS-stadium III, en 14% had een hoog-risico cytogenetisch profiel.
De studie haalde de primaire uitkomstmaat bij een mediane follow-up van 28 maanden. Met D-Rd werd de mediane PFS niet bereikt, met Rd was deze 31,9 maanden (HR 0,56; 95% BI 0,43-0,73; p<0,0001). Na dertig maanden was de PFS 71% met D-Rd versus 56% met Rd. De ORR was significant hoger in de D-Rd-arm dan in de Rd-arm (93% versus 81%; p<0,0001). Ook vertoonden aanzienlijk meer patiënten een complete respons (48% versus 25%) of een zeer goede partiële respons (79% versus 53%). In de D-Rd-arm bereikte 24% van de patiënten MRD-negativiteit (next generation sequencing, detectiegrens 10-5), vergeleken met 7% in de Rd-arm (p<0,0001).
“De toxiciteit was goed hanteerbaar”, aldus Facon. “Het veiligheidsprofiel komt goed overeen met bevindingen uit andere studies waarin daratumumab werd gecombineerd met een standaardbehandeling, zoals de POLLUX-studie met D-Rd en de ALCYONE-studie met de combinatie van daratumumab met bortezomib, melfalan en prednison (D-VMP). ”2,3 In de D-Rd-arm vertoonden patiënten wat vaker graad 3-4 neutropenie (50% versus 35%) en pneumonie (14% versus 7%). De behandelingsgerelateerde sterfte was 7% met D-Rd en 6% met Rd.
Facon: “Wij denken dat deze studie D-Rd bevestigt als een nieuwe standaard voor NDMM-patiënten die niet in aanmerking komen voor autologe stamceltransplantatie.”
Referenties
1. Facon T, et al. ASH 2018: abstr LBA-2.
2. Dimopoulos MA, et al. N Engl J Med 2016;375:1319-31.
3. Mateos MV, et al. N Engl J Med 2018;378:518-28.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2019 vol 10 nummer 1