Het toevoegen van durvalumab aan chemotherapie met anthracycline en een taxaan leidt tot een toename van het aantal pathologisch complete responsen bij vrouwen met triple-negatief mammacarcinoom. Dat meldden onderzoekers van de GeparNuevo-studie tijdens het ASCO-congres in Chicago.
Bij triple-negatief mammacarcinoom (TNBC) is relatief vaak sprake van grote aantallen tumorinfiltrerende lymfocyten waardoor het stimuleren van deze cellen met immunotherapie een goede strategie lijkt. Onderzoekers van de GeparNuevo-studie gingen na of het toevoegen van de anti-PD-L1-remmer durvalumab aan standaardchemotherapie de uitkomsten bij TNBC kan verbeteren.1Zij keken specifiek naar het effect op het bereiken van een pathologisch complete respons, omdat dit een sterk verband heeft met de uitkomst van de behandeling bij TNBC.
Voor de studie werden 174 vrouwen met TNBC gerandomiseerd en behandeld met standaard neoadjuvante chemotherapie bestaand uit nab-paclitaxel gedurende twaalf weken gevolgd door epirubicine/cyclofosfamide gedurende acht weken, of met deze combinatie gecombineerd met durvalumab (1,5 mg iedere vier weken). Een deel van de patiënten in de durvalumabgroep ontving voorafgaand aan deze behandeling nog een twee weken durende inductiebehandeling met durvalumab.
Onderzoeker dr. Sibylle Loibl van de German Breast Group (GBG) presenteerde de resultaten en toonde dat het aantal pathologisch complete responsen numeriek hoger was in de groep waarbij durvalumab was toegevoegd. Bij behandeling met durvalumab waren er 53,4% pathologisch complete responsen ten opzichte van 44,2% in de placebogroep (OR 1,53; p=0,182).
Verder suggereerde een subgroepanalyse dat een inductiebehandeling met durvalumab mogelijk een relatief grote impact heeft. Met name in de groep behandeld met de inductiebehandeling (n=117) leek er een voordeel te zijn van het toevoegen van durvalumab, terwijl de patiënten die dit niet kregen (n=57) mogelijk zelfs een nadeel hebben. In de groep behandeld met de inductiebehandeling bereikte 61% een pathologisch complete respons, versus 41,4% in de placebogroep. Bij de niet met een inductiebehandeling behandelde patiënten waren deze percentage respectievelijk 37,9% in de durvalumab- en 50% in de placebogroep.
Verder hadden ook twee andere groepen relatief veel baat bij het toevoegen van durvalumab. Bij patiënten met stadium IIA en hoger werd in de durvalumabgroep een relatief hoog aantal pathologisch complete responsen gezien ten opzichte van placebo (55,4% versus 38,6%) en ook bij patiënten onder de 40 jaar (69,2% versus 42,9%).
Loibl concludeerde dat durvalumab verder onderzocht moet worden als onderdeel van de behandeling van TNBC. Zij merkte verder op dat een inductiebehandeling met durvalumab voordeel op lijkt te leveren.
Referentie
1. Loibl S, et al. J Clin Oncol 2018;36 (suppl): abstr 104.
Drs. Twan van Venrooij, wetenschapsjournalist