Monotherapie met de BTK-remmer acalabrutinib verbeterde de progressievrije overleving van patiënten met gerecidiveerde of refractaire chronische lymfatische leukemie ten opzichte van de standaardbehandeling. Dat bleek uit de eerste resultaten van de ASCEND-studie, die dr. Paolo Ghia (Milaan, Italië) presenteerde tijdens het 24th Congress of EHA in Amsterdam.1
Voor patiënten met gerecidiveerde of refractaire chronische lymfatische leukemie (R/R CLL) bestaat de huidige behandeling uit bendamustine plus rituximab (BR), of de chemotherapievrije combinatie van de PI3K-remmer idelalisib plus rituximab (IdR). Acalabrutinib is een tweedegeneratie-BTK-remmer, met hogere selectiviteit dan ibrutinib, en vertoonde in eerdere studies klinische activiteit bij patiënten met R/R CLL.
In de fase 3-studie ASCEND includeerden de onderzoekers 310 patiënten met R/R CLL. Na 1:1 randomisatie kreeg de ene helft acalabrutinib (tot aan progressie), en de andere helft kreeg IdR (tot aan progressie) of BR (zes cycli), naar keuze van de behandelaar. De primaire uitkomstmaat was progressievrije overleving (PFS) volgens onafhankelijke review. In Amsterdam presenteerde Paolo Ghia de resultaten van een interimanalyse na 16,1 maanden follow-up.
De mediane PFS was superieur met acalabrutinib ten opzichte van IdR/BR, respectievelijk niet bereikt versus 16,5 maanden (HR 0,31; p<0,0001). Ook per behandeling bekeken zagen de onderzoekers een duidelijke verbetering met acalabrutinib. De mediane PFS met BR was 16,9 maanden en met IdR 15,8 maanden (HR 0,36 en 0,29, respectievelijk). Alle subgroepen profiteerden in gelijke mate, ook de hoogrisicogroepen met del(17p), TP53-mutatie, ongemuteerd IGHV of complex karyotype.
De onderzoekers zagen weinig verschil in het totale responspercentage (81% met acalabrutinib versus 76% met IdR/BR, p=0,22). Wel was de mediane duur van de respons significant langer met acalabrutinib (niet bereikt versus 13,6 maanden met IdR/BR; HR 0,33; p<0,0001). “De responsduur is stabieler met acalabrutinib in vergelijking met de IdR/BR-arm”, aldus Ghia.
Er was geen verschil in de algehele overleving (OS) tussen beide armen. “In deze studie konden patiënten van de controlearm overstappen naar acalabrutinib bij een recidief. 23% van de patiënten in de IdR/BR-arm stapte over naar acalabrutinib”, verklaarde Ghia het gebrek aan verschil in OS.
Bijwerkingen waren vaker reden om te stoppen met de behandeling met IdR (49%) of BR (17%) dan met acalabrutinib (11%). Patiënten die behandeld werden met IdR kregen vaker te maken met graad 3/4-bijwerkingen (acalabrutinib of IdR of BR respectievelijk 45%, 86% en 43%) en serieuze bijwerkingen (29%, 56% en 26%). Een van de meest voorkomende bijwerkingen van acalabrutinib was hoofdpijn, dit was meestal van voorbijgaande aard. Neutropenie en diarree kwamen ook voor, maar beduidend minder vaak dan met de andere middelen. Atriumfibrilleren en hypertensie, bekende bijwerkingen van BTK-remming, kwamen niet vaak voor met acalabrutinib, vergelijkbaar met de andere arm. Bloedingen kwamen wel vaker voor (alle graden 26%), maar waren over het algemeen mild van aard. Infecties kwamen vaak voor (alle graden 57%), maar minder vaak dan met IdR (alle graden 65%). Tweede tumoren werden gevonden bij tien patiënten in de acalabrutinib-arm. “Dat lijkt veel, maar vijf daarvan waren squameuze-celcarcinomen. Als die worden weggelaten is de frequentie vergelijkbaar met die van de andere arm”, aldus Ghia. “Het veiligheidsprofiel van acalabrutinib was gunstiger dan dat van de andere behandelingen.” Deze resultaten laten zien dat acalabrutinib mogelijk een nieuwe optie vormt in de behandeling van patiënten met R/R CLL.
Referentie
1. Ghia P, et al. EHA 2019, abstract LB2606.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist