Het risico op recidiefmetastasen op afstand tot twintig jaar na de diagnose van vroeg-stadium, ER+ mammacarcinoom en na het beëindigen van vijf jaar endocriene therapie is de afgelopen jaren verminderd. Dit risico lijkt een derde lager te liggen dan voorheen gedacht werd. Dr. Hongchao Pan (Oxford, Verenigd Koninkrijk) presenteerde deze geüpdatete informatie op het 2019 San Antonio Breast Cancer Symposium in de Verenigde Staten.1
Vrouwen met oestrogeenreceptor-positief (ER+) mammacarcinoom in een vroeg stadium die ziektevrij zijn na vijf jaar endocriene therapie, kunnen recidieven ontwikkelen tot zelfs twintig jaar na de diagnose, wat sterk gecorreleerd is met de tumorgraad en het aantal positieve lymfeklieren (TN). Het twintigjaarsrisico op recidiefmetastasen op afstand bedroeg 13% voor T1N0, 20% voor T1N1-3 en 34% voor T1N4-9 bij vrouwen die gediagnosticeerd waren tussen 1976 en 2011.2 Inmiddels blijkt dat deze risicopercentages lager liggen bij vrouwen die recenter zijn gediagnosticeerd.1
Voor een update van de langetermijnuitkomsten werd gebruikgemaakt van de Early Breast Cancer Trialists’ Collaborative Group (EBCTCG)-database. Data van 82.598 vrouwen met ER+ mammacarcinoom die ziektevrij waren na vijf jaar endocriene therapie en van wie er 11.391 gediagnosticeerd waren na 2005, werden onderzocht met behulp van Kaplan-Meier- en Cox-regressieanalyses. Hieruit bleek dat het risico op recidiefmetastasering op afstand, tussen vijf en twintig jaar na diagnose, 1 tot 2% lager lag dan voorheen gedacht werd. Vrouwen die na 2000 waren gediagnosticeerd, hadden een 30% lager risico op het ontwikkelen van metastasen op afstand dan vrouwen die voor 2000 gediagnosticeerd waren (HR 0,70; 95% BI 0,66-0,75). Het recidiefrisico vijf tot tien jaar na diagnose bedroeg 3% voor T1N0 en 5% voor T2N0. Als dit geëxtrapoleerd zou worden naar twintig jaar na diagnose, dan zou het recidiefrisico 8% voor T1N0 en 14% voor T2N0 bedragen. Dit ligt lager dan de recidiefrisico’s bij een diagnose voor 2000, respectievelijk 13% en 19%.
De onderzoekers concluderen dat het risico op het ontwikkelen van recidiefmetastasen op afstand binnen twintig jaar na diagnose nu ruim een derde lager ligt dan voorheen gedacht werd. Om de recidiefrisico’s op de lange termijn nauwkeuriger te karakteriseren is meer onderzoek gewenst, in de vorm van langere follow-upperiodes van recenter gediagnosticeerde patiënten.
Referenties
1. Pan H, et al. SABCS 2019; abstr GS2-04.
2. Pan H, et al. N Engl J Med 2017;377:1836-46.
Dr. Judith Cohen, wetenschapsjournalist
Beluister ook de podcast met Agnes Jager over de highlights HR2+ mammacarcinoom.
Congres Up-to-date 2020 vol 5 nummer 1
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
In San Antonio, Verenigde Staten, werden tijdens het SABCS veelbelovende resultaten gepresenteerd van nieuwe therapieën voor hormoonreceptor-positief (HR+), HER2-negatief (HER2-) mammacarcinoom. Uit resultaten van de gerandomiseerde fase 2-CORALLEEN-studie bleek bijvoorbeeld dat bij patiënten met HR+/HER2- borstkanker van het luminaal B-subtype neoadjuvante behandeling met ribociclib en letrozol ten opzichte van chemotherapie geassocieerd is met een vergelijkbare werkzaamheid, afgeleid uit het percentage patiënten met een laag risico op recidief en een complete remissie volgens pathologisch onderzoek, maar minder toxiciteit.1,2 Verder viel op dat, op grond van de PAM50-mRNA-analyse, bij de meerderheid van de patiënten met residuale ziekte tijdens chirurgie (88% in de experimentele arm en 83% in de chemotherapiearm) een luminaal A-subtype werd geconstateerd. Dit suggereert dat de behandeling dan wel leidt tot transformatie naar een indolenter fenotype (luminaal B naar luminaal A) of dat er een klonale selectie plaatsvindt van het indolentere fenotype. Dit is van belang daar de nabehandeling uit endocriene therapie bestaat die wellicht juist effectief is bij luminaal A-fenotype. Hoewel het hier analyses van een kleine fase 2-studie (101 patiënten) met een korte follow-up betreft, zijn de resultaten veelbelovend en suggereren ze dat er een niche is voor de behandeling met CDK4/6-remmers in plaats van chemotherapie bij patiënten met luminaal B, HER2- borstkanker.
Verder bleek uit een analyse van de Early Breast Cancer Trialists’ Collaborative Group (EBCTCG)-database dat de langetermijnoverleving bij 82.598 vrouwen met oestrogeenreceptor-positief (ER+) mammacarcinoom, die ziektevrij waren na vijf jaar endocriene therapie, het risico op recidiefmetastasering op afstand lager lag dan voorheen gedacht werd.3 Daarnaast hadden patiënten die voor 2000 gediagnosticeerd waren een iets minder goede prognose dan patiënten die in latere jaren werden gediagnosticeerd. Hoewel gesuggereerd werd dat dit te maken heeft met stage migration door verbeterde diagnostiek, is het mijns inziens met name het gevolg van effectievere therapieën, zoals die met aromataseremmers (AI’s) en anti-HER2-behandeling, van ER+ borstkanker. Om de prognose echt te verbeteren is mijns inziens het nauwkeuriger vaststellen van residuale ziekte tijdens follow-up essentieel, zodat de groep vrouwen met een hogere kans op recidief behandeld kan worden met veelbelovende nieuwe therapieën.
Daarnaast bleek uit de gerandomiseerde, open-label fase 3-PEARL-studie dat palbociclib plus endocriene therapie (25% als eerstelijnsbehandeling) gelijkwaardig was aan chemotherapie met capecitabine (71% als eerstelijnsbehandeling) bij gevorderde HR+/HER2- borstkankerpatiënten met progressieve ziekte na behandeling met AI’s.4 Dit zijn veelbelovende resultaten die nog maar eens bevestigen dat endocriene therapie buitengewoon effectief kan zijn bij HR+ mammacarcinoom en dat deze de voorkeur geniet boven chemotherapie, met name gelet op de toxiciteit die ook in deze studie weer gunstiger uitviel voor de endocriene therapie.
De resultaten van de Japanse fase 3-POTENT-studie lieten zien dat toevoegen van de orale 5-fluorouracil prodrug S-1 aan endocriene therapie na chirurgische resectie van stadium I-III, HR+/HER2- borstkanker geassocieerd is met een significant verbeterde invasieveziektevrije overleving.5 Ik ben benieuwd naar de langetermijnresultaten van deze studie en naar de werkzaamheid en met name toxiciteit bij westerse patiënten. Hoewel altijd gedacht is dat chemotherapie niet gelijktijdig met endocriene therapie gegeven mag worden bij HR+ mammacarcinoom, toont deze studie het tegendeel.
Referenties
1. Gavilá J, et al. SABCS 2019; abstr GS2-05.
2. Prat A, et al. Lancet Oncol 2019 Dec 11. doi: 10.1016/S1470-2045(19)30786-7 [Epub ahead of print].
3. Pan H, et al. SABCS 2019; abstr GS2-04.
4. Martín M, et al. SABCS 2019; abstr GS2-07.
5. Toi M, et al. SABCS 2019; abstr GS1-09.