Toevoegen van oraal S-1, een derivaat van 5-fluorouracil, aan endocriene therapie na chirurgische resectie van hormoonreceptor-positief, HER2-negatief primair mammacarcinoom leidt tot een verbetering van de invasieve ziektevrije overleving. Dit presenteerde prof. dr. Masakazu Toi (Kyoto, Japan) op het 2019 San Antonio Breast Cancer Symposium in de Verenigde Staten.1
Aangezien hormoonreceptor-positief (HR+), HER2-negatief (HER2-) mammacarcinoom een subtype tumor is die ondanks een gunstige vijfjaarsoverleving een groter risico heeft op recidivering, wordt gezocht naar nieuwe adjuvante therapievormen die dit recidiefrisico verlagen in combinatie met endocriene therapie.
S-1 is een combinatie van tegafur (prodrug van 5-fluorouracil), gimeracil en oteracil, dat oraal gegeven wordt. (Pre)klinische studies lieten zien dat toevoegen van tegafur aan endocriene therapie de effectiviteit van de behandeling kan verhogen.
In de Japanse studie van Toi werden 1.939 patiënten met stadium I-III, HR+, HER2- mammacarcinoom met een matig of verhoogd recidiefrisico 1:1 gerandomiseerd naar aanvullende behandeling met S-1 bij de standaard endocriene therapie of naar alleen endocriene therapie.
De mediane follow-up was 51,4 maanden. In de S-1-groep ontwikkelden 101 van de 957 (10,6%) patiënten een invasief recidief versus 155 van de 973 (15,9%) patiënten in de controlearm. De geschatte vijfjaars invasieveziekte-vrije overleving (iDFS) bedroeg 86,9% in de S-1-groep en 81,6% in de controlegroep met standaard endocriene therapie (HR 0,63; 95% BI 0,49-0,81; p<0,001). Bijwerkingen van graad 3 of hoger kwamen vaker voor in de S-1-groep. Dit betrof reeds bekende bijwerkingen van S-1, zoals afname van het aantal neutrofielen en trombocyten, diarree en vermoeidheid.
De onderzoekers concluderen dat in het algemeen de toevoeging van S-1 redelijk werd verdragen en goed hanteerbaar was, en dat S-1 een relevante adjuvante behandeloptie is voor patiënten met HR+, HER2- mammacarcinoom met een verhoogd recidiefrisico, vanwege de voordelen op de ziektevrije overlevingsduur. Wel moet nog onderzocht worden of de resultaten ook behaald worden bij niet-Aziatische patiënten.
Referentie
1. Toi M, et al. SABCS 2019; abstr GS1-09.
Dr. Judith Cohen, wetenschapsjournalist
Beluister ook de podcast met Agnes Jager over de highlights HR2+ mammacarcinoom.
Congres Up-to-date 2020 vol 5 nummer 1
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
In San Antonio, Verenigde Staten, werden tijdens het SABCS veelbelovende resultaten gepresenteerd van nieuwe therapieën voor hormoonreceptor-positief (HR+), HER2-negatief (HER2-) mammacarcinoom. Uit resultaten van de gerandomiseerde fase 2-CORALLEEN-studie bleek bijvoorbeeld dat bij patiënten met HR+/HER2- borstkanker van het luminaal B-subtype neoadjuvante behandeling met ribociclib en letrozol ten opzichte van chemotherapie geassocieerd is met een vergelijkbare werkzaamheid, afgeleid uit het percentage patiënten met een laag risico op recidief en een complete remissie volgens pathologisch onderzoek, maar minder toxiciteit.1,2 Verder viel op dat, op grond van de PAM50-mRNA-analyse, bij de meerderheid van de patiënten met residuale ziekte tijdens chirurgie (88% in de experimentele arm en 83% in de chemotherapiearm) een luminaal A-subtype werd geconstateerd. Dit suggereert dat de behandeling dan wel leidt tot transformatie naar een indolenter fenotype (luminaal B naar luminaal A) of dat er een klonale selectie plaatsvindt van het indolentere fenotype. Dit is van belang daar de nabehandeling uit endocriene therapie bestaat die wellicht juist effectief is bij luminaal A-fenotype. Hoewel het hier analyses van een kleine fase 2-studie (101 patiënten) met een korte follow-up betreft, zijn de resultaten veelbelovend en suggereren ze dat er een niche is voor de behandeling met CDK4/6-remmers in plaats van chemotherapie bij patiënten met luminaal B, HER2- borstkanker.
Verder bleek uit een analyse van de Early Breast Cancer Trialists’ Collaborative Group (EBCTCG)-database dat de langetermijnoverleving bij 82.598 vrouwen met oestrogeenreceptor-positief (ER+) mammacarcinoom, die ziektevrij waren na vijf jaar endocriene therapie, het risico op recidiefmetastasering op afstand lager lag dan voorheen gedacht werd.3 Daarnaast hadden patiënten die voor 2000 gediagnosticeerd waren een iets minder goede prognose dan patiënten die in latere jaren werden gediagnosticeerd. Hoewel gesuggereerd werd dat dit te maken heeft met stage migration door verbeterde diagnostiek, is het mijns inziens met name het gevolg van effectievere therapieën, zoals die met aromataseremmers (AI’s) en anti-HER2-behandeling, van ER+ borstkanker. Om de prognose echt te verbeteren is mijns inziens het nauwkeuriger vaststellen van residuale ziekte tijdens follow-up essentieel, zodat de groep vrouwen met een hogere kans op recidief behandeld kan worden met veelbelovende nieuwe therapieën.
Daarnaast bleek uit de gerandomiseerde, open-label fase 3-PEARL-studie dat palbociclib plus endocriene therapie (25% als eerstelijnsbehandeling) gelijkwaardig was aan chemotherapie met capecitabine (71% als eerstelijnsbehandeling) bij gevorderde HR+/HER2- borstkankerpatiënten met progressieve ziekte na behandeling met AI’s.4 Dit zijn veelbelovende resultaten die nog maar eens bevestigen dat endocriene therapie buitengewoon effectief kan zijn bij HR+ mammacarcinoom en dat deze de voorkeur geniet boven chemotherapie, met name gelet op de toxiciteit die ook in deze studie weer gunstiger uitviel voor de endocriene therapie.
De resultaten van de Japanse fase 3-POTENT-studie lieten zien dat toevoegen van de orale 5-fluorouracil prodrug S-1 aan endocriene therapie na chirurgische resectie van stadium I-III, HR+/HER2- borstkanker geassocieerd is met een significant verbeterde invasieveziektevrije overleving.5 Ik ben benieuwd naar de langetermijnresultaten van deze studie en naar de werkzaamheid en met name toxiciteit bij westerse patiënten. Hoewel altijd gedacht is dat chemotherapie niet gelijktijdig met endocriene therapie gegeven mag worden bij HR+ mammacarcinoom, toont deze studie het tegendeel.
Referenties
1. Gavilá J, et al. SABCS 2019; abstr GS2-05.
2. Prat A, et al. Lancet Oncol 2019 Dec 11. doi: 10.1016/S1470-2045(19)30786-7 [Epub ahead of print].
3. Pan H, et al. SABCS 2019; abstr GS2-04.
4. Martín M, et al. SABCS 2019; abstr GS2-07.
5. Toi M, et al. SABCS 2019; abstr GS1-09.