Chemotherapie is een effectieve, maar aanzienlijk toxische behandeling bij patiënten met hormoonreceptor-positieve, HER2-negatieve borstkanker van het luminaal B-subtype. Uit resultaten van de gerandomiseerde fase 2-CORALLEEN-studie blijkt nu dat neoadjuvante behandeling met ribociclib plus letrozol vergeleken met chemotherapie geassocieerd is met een vergelijkbaar risico op recidief, maar beduidend minder toxisch is, zo presenteerde dr. Joaquín Gavilá (Barcelona en Valencia, Spanje) tijdens SABCS 2019 in San Antonio, Verenigde Staten.1
Van de heterogene groep patiënten met hormoonreceptor-positieve (HR+), HER2-negatieve (HER2-) borstkanker heeft 30-40% borstkanker van het PAM50-bepaalde luminaal B-subtype. Deze subgroep heeft na tien jaar meer dan 10% risico op recidief op afstand en wordt standaard behandeld met (neo)adjuvante chemotherapie. Wegens de aanzienlijke toxiciteit van deze behandeling wordt in studieverband echter gezocht naar alternatieve therapieën, waaronder endocriene therapie in combinatie met CDK4/6-remmers.
De gerandomiseerde, open-label fase 2-SOLTI-1402/CORALLEEN-studie onderzocht de werkzaamheid en veiligheid van neoadjuvante behandeling met ribociclib plus letrozol versus chemotherapie bij postmenopauzale patiënten met vroege HR+/HER2- luminaal B-borstkanker. De primaire uitkomstmaat was het percentage patiënten met een laag risico op recidief (ROR) op het moment van chirurgie. De ROR-score integreert hiervoor gegevens over onder andere genexpressie, tumorgrootte en lymfeklierstatus. Secundaire uitkomstmaten waren onder andere het objectieve responspercentage (ORR), het percentage patiënten met een complete remissie volgens pathologisch onderzoek (pCR) van de borst en axillaire lymfeklieren, en de veiligheid.
Lagere toxiciteit
De resultaten laten zien dat combinatiebehandeling met ribociclib en letrozol (n=49) geassocieerd is met een percentage patiënten met lage ROR-score dat vergelijkbaar is met dat van chemotherapie (n=52): 46,9% versus 46,1%.1,2 De mediane ROR-score was 18 in de combinatiearm en 25 in de chemotherapiearm. Het pCR-percentage was respectievelijk 0% en 5,8%.
Bijwerkingen van graad 3 of hoger kwamen voor bij 56,9% van de patiënten in de combinatiearm versus 69,2% in de chemotherapiearm. Serieuze bijwerkingen werden geconstateerd bij respectievelijk 3,9% en 15,4% van de patiënten. Bijwerkingen resulteerden in stopzetting van de behandeling, of dosisreducties of onderbrekingen bij respectievelijk 15,7% en 58,8% van de patiënten in de combinatiearm, versus 19,2% en 82,7% in de chemotherapiearm.
“Deze resultaten van de CORALLEEN-studie laten zien dat neoadjuvante behandeling met ribociclib plus letrozol geassocieerd is met een hoog percentage luminaal B-borstkankerpatiënten met een lage ROR-score. Chemotherapie is geassocieerd met een vergelijkbaar percentage patiënten met lage ROR, maar tegelijkertijd met meer toxiciteit. Dit rechtvaardigt verder onderzoek naar chemotherapievrije behandelingen op basis van CDK4/6-remmers bij hoog-risico luminaal B-borstkankerpatiënten”, aldus Joaquín Gavilá.
Referenties
1. Gavilá J, et al. SABCS 2019; abstr GS2-05.
2. Prat A, et al. Lancet 2019 Dec 11. doi: 10.1016/S1470-2045(19)30786-7 [Epub ahead of print].
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Beluister ook de podcast met Agnes Jager over de highlights HR2+ mammacarcinoom.
Congres Up-to-date 2020 vol 5 nummer 1
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
In San Antonio, Verenigde Staten, werden tijdens het SABCS veelbelovende resultaten gepresenteerd van nieuwe therapieën voor hormoonreceptor-positief (HR+), HER2-negatief (HER2-) mammacarcinoom. Uit resultaten van de gerandomiseerde fase 2-CORALLEEN-studie bleek bijvoorbeeld dat bij patiënten met HR+/HER2- borstkanker van het luminaal B-subtype neoadjuvante behandeling met ribociclib en letrozol ten opzichte van chemotherapie geassocieerd is met een vergelijkbare werkzaamheid, afgeleid uit het percentage patiënten met een laag risico op recidief en een complete remissie volgens pathologisch onderzoek, maar minder toxiciteit.1,2 Verder viel op dat, op grond van de PAM50-mRNA-analyse, bij de meerderheid van de patiënten met residuale ziekte tijdens chirurgie (88% in de experimentele arm en 83% in de chemotherapiearm) een luminaal A-subtype werd geconstateerd. Dit suggereert dat de behandeling dan wel leidt tot transformatie naar een indolenter fenotype (luminaal B naar luminaal A) of dat er een klonale selectie plaatsvindt van het indolentere fenotype. Dit is van belang daar de nabehandeling uit endocriene therapie bestaat die wellicht juist effectief is bij luminaal A-fenotype. Hoewel het hier analyses van een kleine fase 2-studie (101 patiënten) met een korte follow-up betreft, zijn de resultaten veelbelovend en suggereren ze dat er een niche is voor de behandeling met CDK4/6-remmers in plaats van chemotherapie bij patiënten met luminaal B, HER2- borstkanker.
Verder bleek uit een analyse van de Early Breast Cancer Trialists’ Collaborative Group (EBCTCG)-database dat de langetermijnoverleving bij 82.598 vrouwen met oestrogeenreceptor-positief (ER+) mammacarcinoom, die ziektevrij waren na vijf jaar endocriene therapie, het risico op recidiefmetastasering op afstand lager lag dan voorheen gedacht werd.3 Daarnaast hadden patiënten die voor 2000 gediagnosticeerd waren een iets minder goede prognose dan patiënten die in latere jaren werden gediagnosticeerd. Hoewel gesuggereerd werd dat dit te maken heeft met stage migration door verbeterde diagnostiek, is het mijns inziens met name het gevolg van effectievere therapieën, zoals die met aromataseremmers (AI’s) en anti-HER2-behandeling, van ER+ borstkanker. Om de prognose echt te verbeteren is mijns inziens het nauwkeuriger vaststellen van residuale ziekte tijdens follow-up essentieel, zodat de groep vrouwen met een hogere kans op recidief behandeld kan worden met veelbelovende nieuwe therapieën.
Daarnaast bleek uit de gerandomiseerde, open-label fase 3-PEARL-studie dat palbociclib plus endocriene therapie (25% als eerstelijnsbehandeling) gelijkwaardig was aan chemotherapie met capecitabine (71% als eerstelijnsbehandeling) bij gevorderde HR+/HER2- borstkankerpatiënten met progressieve ziekte na behandeling met AI’s.4 Dit zijn veelbelovende resultaten die nog maar eens bevestigen dat endocriene therapie buitengewoon effectief kan zijn bij HR+ mammacarcinoom en dat deze de voorkeur geniet boven chemotherapie, met name gelet op de toxiciteit die ook in deze studie weer gunstiger uitviel voor de endocriene therapie.
De resultaten van de Japanse fase 3-POTENT-studie lieten zien dat toevoegen van de orale 5-fluorouracil prodrug S-1 aan endocriene therapie na chirurgische resectie van stadium I-III, HR+/HER2- borstkanker geassocieerd is met een significant verbeterde invasieveziektevrije overleving.5 Ik ben benieuwd naar de langetermijnresultaten van deze studie en naar de werkzaamheid en met name toxiciteit bij westerse patiënten. Hoewel altijd gedacht is dat chemotherapie niet gelijktijdig met endocriene therapie gegeven mag worden bij HR+ mammacarcinoom, toont deze studie het tegendeel.
Referenties
1. Gavilá J, et al. SABCS 2019; abstr GS2-05.
2. Prat A, et al. Lancet Oncol 2019 Dec 11. doi: 10.1016/S1470-2045(19)30786-7 [Epub ahead of print].
3. Pan H, et al. SABCS 2019; abstr GS2-04.
4. Martín M, et al. SABCS 2019; abstr GS2-07.
5. Toi M, et al. SABCS 2019; abstr GS1-09.