De classificatie van resttumor (R) beschrijft de status van snijvlakken na behandeling. De R-status reflecteert de behandeleffectiviteit, heeft prognostische betekenis en kan invloed hebben op verdere behandeling. Dr. John Edwards (Sheffield, Groot-Brittannië) presenteerde een analyse van bestaande en mogelijke R-statuscriteria, waaronder de in 2005 voorgestelde IASLC-definitie voor ‘onzekere R-status’: R(un).1 De analyse, uitgevoerd op basis van data verzameld voor het IASLC Lung Cancer Staging, bevestigt de voorgestelde criteria voor R(un), met een prognose tussen R0 en R1.2
In het oude schema is R0 is gedefinieerd als een ruime radicale resectie, R1 als een chirurgisch marginale (<2 cm) en microscopisch niet-radicale resectie; R2 als een macroscopisch niet-radicale resectie. Bij een ‘onzekere resectie’ (R uncertain; R(un)) zijn de snijvlakken weliswaar microscopisch vrij van tumorcellen, maar zijn er minder dan 3 N1- en N2-lymfeklieren onderzocht op tumorcellen, is de hoogste verwijderde mediastinale klier positief, is er geen longkwabspecifieke lymfeklierdissectie uitgevoerd, vertoont het bronchiale snijvlak carcinoma in situ (cis) en is er sprake van positieve cytologie van de pleurale lavage.1 Spaanse onderzoekers vonden geen verschil in uitkomst tussen een complete resectie en een ‘relatief incomplete resectie’3 , terwijl Franse onderzoekers concludeerden dat microscopische ziekte na resectie een slechte prognostische factor is.4 Recent concludeerden Italiaanse onderzoekers dat de IASLC-definities voor complete, onzekere en incomplete resectie van NSCLC zijn geassocieerd met significante verschillen in overleving.5
Edwards ging uit van de IASLC-database met 14.712 patiënten (uit Noord- en Zuid-Amerika, Europa en Japan) die chirurgie hadden ondergaan voor NSCLC en van wie de volledige R-status en overlevingsdata beschikbaar waren. Naast gegevens omtrent de R-status werden de volgende data geëvalueerd: aantal onderzochte N2-klieren, longkwabspecifieke systematische lymfklierdissectie (SLND); extra-capsulaire uitbreiding (ECE); status van het hoogste station; brochiale cis op het bronchiale snijvlak (BRM); pleurale lavage cytologie (PLC). Verder kenden de onderzoekers de herziene criteria toe voor Ro, R(un), R1 en R2 en testten deze categorieën voor impact op overleving.
R(un) stond voor 56% van de gevallen, met name doordat intra-operatieve stagering minder rigoureus is dan systematische klierdissectie. In gevallen van pN2 waarbij de hoogste klier positief was, bleek de mediane overleving 14 maanden korter dan gevallen waarbij deze klier negatief was. Verder bleek dat bij positieve klieren de mediane overleving 20 maanden korter was in geval van R(un) vergeleken met R0.
Op basis van de resultaten konden de voorgestelde criteria voor R(un) worden bevestigd en bleek haar prognose te liggen tussen R0 en R1. Edwards concludeert dat de door de IASLC voorgestelde definitie voor complete resectie relevantie heeft en dat chirurgische stagering de gunstigste overlevingsdata oplevert. Er is volgens Edwards verdere acquisitie van gedetailleerde prospectieve data nodig om de prognostische impact van deze criteria volledig te karakteriseren. “Dat is in het bijzonder van belang voor het ontwerp en de analyse van klinische studie naar adjuvante behandelingen.”
Referenties
1. Rami-Porta R, et al. Lung Cancer 2005;49:25-33.
2. Edwards JG, et al. IASLC WCLC 2017: abstr PL 02.06.
3. Rami-Porta R, et al. Eur J Cardiothorac Surg 2005;28:622-8.
4. Riquet M, et al. An Thorac Surg 2010;89:870-6.
5. Gagliasso M, et al. Lung Cancer 2017;111:124-30.
Dr. Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist