Een onderhoudsbehandeling met olaparib volgend op platinumbevattende chemotherapie bij nieuw-gediagnosticeerde patiënten met gevorderd ovariumcarcinoom en een BRCA1/2-mutatie geeft een mogelijk verschil in mediane progressievrije overleving (PFS) van ongeveer drie jaar ten opzichte van placebo. Dit blijkt uit de resultaten van de SOLO1-studie. Dr. Kathleen Moore (Stephenson Oklahoma Cancer Center, Verenigde Staten) presenteerde deze resultaten tijdens het ESMO 2018 congres in München, Duitsland.1
Bij nieuw-gediagnosticeerde patiënten met gevorderd ovariumcarcinoom kan chemotherapie in opzet curatief worden ingezet, mede omdat het vaak om chemosensitieve tumoren gaat. Het percentage patiënten dat langdurig ziektevrij blijft, is echter laag. Moore stelde dan ook dat met name in de frontline settingnog belangrijke verbeteringen behaald kunnen worden, aangezien de ziekte na een recidief bij een groot deel van de patiënten niet meer curatief is. De internationale fase 3-SOLO1-studie is dan ook opgezet om de werkzaamheid van onderhoudstherapie met olaparib volgend op platinumbevattende chemotherapie bij patiënten met gevorderd ovariumcarcinoom met een BCRA1/2-mutatie te bepalen.
Patiënten met gevorderd ovariumcarcinoom en een BCRA1/2-mutatie met een goede performance status bij wie cytoreductieve chirurgie was uitgevoerd, werden 2:1 gerandomiseerd naar een onderhoudsbehandeling met olaparib (n=260) of placebo (n=131). Een belangrijke stratificatiefactor was dat patiënten na afloop van chemotherapie een complete of partiële respons behaald hadden. De onderhoudsbehandeling werd voortgezet tot aan ziekteprogressie of voor een maximale duur van twee jaar bij patiënten zonder aantoonbare ziekte na die twee jaar. De primaire uitkomstmaat was de door de onderzoeker bepaalde PFS. De mediane duur van de follow-up was 41 maanden in beide groepen.
De resultaten van de SOLO1-studie lieten een mediane PFS van 13,8 maanden zien voor patiënten in de placebogroep. In de olaparibgroep was de mediane PFS nog niet bereikt ten tijde van deze analyse. Moore: “Gevoeligheidsanalyses laten echter zien dat het verschil in mediane PFS tussen de groep die behandeld werd met olaparib en placebo ongeveer drie jaar is.” Het percentage patiënten dat progressievrij was na drie jaar was 60,4% voor olaparib en 26,9% voor placebo. Ook de verschillende secundaire uitkomstmaten, waaronder de PFS2 (de tijd van randomisatie tot progressie op een behandeling volgend op olaparib) en de tijd tot eerste en tweede volgende therapie, waren statistisch significant beter met olaparib. Daarnaast werd geen klinisch relevante afname gezien in de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij patiënten die behandeld werden met olaparib. Het veiligheidsprofiel van olaparib in de SOLO1-studie was in lijn met het veiligheidsprofiel dat met eerdere studies werd gevonden. “Het feit dat slechts ongeveer 12% van de patiënten de behandeling met olaparib stopte wegens bijwerkingen en meer dan 70% van de vrouwen gedurende de studie hun startdosering bleven ontvangen, geeft ons het vertrouwen dat dit een goed verdraagbaar behandelregime is”, zei Moore.
Moore concludeerde dat olaparib een belangrijke verbetering in PFS geeft bij patiënten met gevorderd ovariumcarcinoom en een BRCA1/2-mutatie wanneer dit middel gegeven wordt als onderhoudsbehandeling na platinumbevattende chemotherapie. “Deze resultaten kunnen echt een verandering teweegbrengen in de huidige zorgstandaard voor patiënten met gevorderd ovariumcarcinoom en een BRCA1/2-mutatie”, aldus Moore.
Referentie
1. Moore KN, et al. N Engl J Med October 20, 2018. DOI: 10.1056/NEJMoa1810858. [Epub ahead of print]
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2018 vol 9 nummer 6