Nivolumab en ipilimumab zijn beide effectief bij patiënten met gevorderd melanoom. Nu blijkt uit de resultaten van de gerandomiseerde fase 3-CheckMate 238-studie dat bij stadium III- en IV-melanoom adjuvante therapie met nivolumab vergeleken met ipilimumab geassocieerd is met een significant verbeterde recidiefvrije overleving. Bovendien was nivolumab gecorreleerd met aanzienlijk minder bijwerkingen van graad 3 of 4.
Immuuncheckpointremmers nivolumab en ipilimumab zijn geregistreerd voor de behandeling van gevorderd melanoom. Daarnaast is ipilimumab in de Verenigde Staten, maar niet Europa, geregistreerd als adjuvante therapie bij stadium III-melanoom. De huidige fase 3-CheckMate 238-studie vergeleek de uitkomst van adjuvante therapie met nivolumab versus ipilimumab na volledige resectie bij patiënten met stadium IIIB/C- of IV-melanoom. Voor elk van de twee antilichamen werd aan de behandeling in de andere studiearm een gematchte placebo toegevoegd. Patiënten werden maximaal een jaar behandeld. De primaire uitkomstmaat van deze studie was de recidiefvrije overleving (RFS) in de intention-to-treat (ITT) populatie. Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de algemene overleving, toxiciteit en RFS naar PD-L1-expressie.
Minder recidieven
De huidige interimanalyse laat zien dat na een minimale follow-up van 18 maanden nivolumab vergeleken met ipilimumab de RFS significant verbetert.1,2 “De RFS na 18 maanden was 66% in de nivolumabarm (n=453) en 53% in de ipilimumabarm (n=453), en de mediane RFS werd in beide armen niet bereikt (HR 0,65; 97,65% BI 0,51-0,83; p<0,0001). Deze verbetering in RFS werd zowel bij patiënten met <5% PD-L1-tumorexpressie gevonden (HR 0,71) als bij patiënten met een expressie van ≥5% (HR 0,50). Hetzelfde gold voor patiënten met stadium III- of IV-melanoom en gemuteerd versus wild-type BRAF. Daarnaast was de toxiciteit in de nivolumabarm over het algemeen lager dan in de ipilimumabarm. Het percentage behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3 of 4 was 14% in de nivolumabarm en 46% in de ipilimumabarm. Bij 4% versus 30% van de patiënten behandeld met respectievelijk nivolumab of ipilimumab leidde een behandelingsgerelateerde bijwerking tot onderbreking van de behandeling. De meest voorkomende behandelingsgerelateerde graad 3- of 4-bijwerking in de nivolumabarm waren gastro-intestinale bijwerkingen (2% versus 17% in de ipilimumabarm), hepatische bijwerkingen (2% versus 11%) en bijwerkingen van de huid (1% versus 6%). Deze resultaten laten zien dat nivolumab de potentie heeft om een standaard behandelingsoptie te zijn bij patiënten met stadium IIIB/C of IV melanoom, onafhankelijk van hun BRAF-mutatiestatus”, aldus prof. dr. Jeffrey Weber (New York, Verenigde Staten) tijdens ESMO 2017.
Referenties
1. Weber J, et al. ESMO 2017; abstr LBA8.
2. Weber J, et al. N Engl J Med 2017 Sep 10 [Epub ahead of print]
Dr. Robbert van der Voort, medical writer