Behandeling met een combinatie van polatuzumab vedotin met obinutuzumab en lenalidomide leidde tot een complete respons bij ruim twee derde van de patiënten met recidief/refractair folliculair lymfoom. Dat bleek uit de eerste resultaten van een fase 1b/2-studie die dr. Pau Abrisqueta (Barcelona, Spanje) presenteerde tijdens het EHA 2019-congres in Amsterdam.1
Polatuzumab vedotin (Pola) is een antilichaam gericht tegen CD79b, gekoppeld aan een cytotoxische stof. CD79b komt tot expressie op folliculair lymfoom (FL)- en diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL)-cellen. Deze week ontving het middel goedkeuring van de FDA voor gebruik bij recidief/refractair (R/R) DLBCL. Een combinatie van Pola met obinutuzumab (G) vertoonde antitumoractiviteit bij patiënten met R/R DLBCL, en een combinatie van lenalidomide (Len) met G was effectief bij patiënten met vooraf onbehandelde FL. “Een combinatie van deze drie middelen, met verschillende werkingsmechanismen, zou de antitumorrespons kunnen verbeteren bij patiënten met R/R FL”, gaf Abrisqueta als rationale.
De onderzoekers includeerden tot nu toe 52 patiënten met R/R FL in de nog lopende studie. De aanbevolen fase 2-dosis werd vastgesteld op 1,4 mg/kg Pola, 20 mg Len en 1.000 mg G. Na inductie met zes cycli Pola-G-Len kregen patiënten die respons vertoonden onderhoudstherapie met G (24 maanden) en Len (12 maanden). De primaire uitkomstmaat was complete respons (CR) aan het eind van de inductie.
Drie kwart van de patiënten vertoonde bijwerkingen van graad 3-4, wat bij 31% leidde tot dosisreductie van lenalidomide, bij 52% werd lenalidomide tijdelijk gestopt, maar slechts 15% stopte helemaal met de behandeling. Eén patiënt overleed door septische shock na progressieve ziekte, deze patiënt was op een nieuw middel overgezet. Van alle bijwerkingen kwamen infecties (56%) en neutropenie (52%) het vaakst voor, naast onder meer trombocytopenie, infusiegerelateerde reacties, anemie en diarree. 17% van de patiënten ontwikkelde perifere neuropathie. Bijwerkingen van graad 3-4 betroffen voornamelijk neutropenie (46%), maar dit leidde slechts bij 4% tot febriele neutropenie.
Bij de interimanalyse was de effectiviteit van de behandeling evalueerbaar bij achttien patiënten. Het totale responspercentage was 89%. Het percentage CR was 78% volgens Lugano 2014-criteria, en 67% volgens gemodificeerde Lugano 2014-criteria. “Bij drie patiënten ontbrak een beenmerganalyse. Deze patiënten werden daarom beschouwd als zijnde in partiële respons”, verklaarde Abrisqueta het verschil. 22% van de patiënten had een partiële respons, en 6% vertoonde stabiele ziekte.
Bij een mediane follow-up van 16,6 maanden werd de mediane progressievrije overleving (PFS) niet bereikt. De geschatte PFS na twaalf maanden was 90%. “Van de zeventien patiënten die een respons hadden, vertoonden tot nu toe slechts twee ziekteprogressie. De overigen vertonen nog steeds respons, de langste responsduur is meer dan 21 maanden”, aldus Abrisqueta.
“De combinatie Pola-G-Len wordt goed verdragen. De bijwerkingen komen overeen met die van de afzonderlijke middelen, en zijn goed onder controle te houden met supportive care. De mate van respons aan het eind van inductie is veelbelovend. Deze nieuwe tripletcombinatie is mogelijk een nieuwe behandeloptie voor patiënten met R/R FL.”
Referentie
1. Abrisqueta P, et al. EHA 2019, abstract S102.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist