Bij verschillende maligniteiten blijkt een verhoogde neutrofiel-lymfocytratio (NLR) een voorspeller voor een ongunstige uitkomst. Dr Laura Mezquita (Villejuif, Frankrijk) presenteerde een studie naar de vraag of een afgeleide NLR kan dienen als surrogaatmarker voor het voorspellen van uitkomsten van immuuntherapie met PD-L1- en PD-1-remmers bij gevorderd NSCLC.
De afgeleide NLR (derived NLR; dNLR) wordt berekend door het absolute neutrofielgehalte te delen door het verschil tussen het leukocyt- en neutrofielgehalte zoals bepaald na bloedafname. In 2016 publiceerden Italiaanse onderzoekers een studie bij ipilimumabbehandelde melanoompatiënten waaruit bleek dat dNLR>3 bij aanvang van behandeling voorspellende waarde had voor een slechte uitkomst (p<0,0001).1 Mezquita liet nu vergelijkbare resultaten zien voor NSCLC.2
Het betrof een retrospectieve multicenterstudie bij 292 NSCLC-patiënten die tussen november 2012 en april 2017 waren behandeld met PD-1-/PD-L1-remmers in drie Franse centra en één Spaans centrum. Uit elektronische patiëntendossiers konden naast klinische gegevens (mediane follow-up 12 maanden) dNLR-data worden afgeleid, met betrekking tot zowel het begin van de 1e als 2e behandelcyclus.
De primaire uitkomstmaat was algehele overleving (OS) en secundaire uitkomstmaten progressievrije overleving (PFS) en de som van zowel complete en partiële responsen als stabiele ziekte (disease control rate; DCR). 36% van de patiënten had in de uitgangssituatie een dNLR>3, 32% had dit bij de 2e immuuntherapiecyclus. 85% had een PD-1-remmer gekregen, 15% een PD-L1-remmer. 32% kreeg op deze middelen een complete of partiële respons en 32% bereikte stabiele ziekte.
Zowel bij aanvang van de 1e als 2e behandelcyclus was dNLR>3 geassocieerd met een slechte OS (p<0,0001), slechte PFS (respectievelijk p<0,0001 en p=0,0008) en met progressieve ziekte (respectievelijk p=0,002 en p=0,005). Opmerkelijk was verder dat de dNLR-status bij de 2e cyclus van de immuuncheckpointremming bij 23% van de patiënten veranderde: bij 14% nam deze af, bij 9% toe.
Mezquita maakte onderscheid tussen dNLR bij aanvang van zowel 1e als 2e cyclus: dNLR<3 (55%), een goede prognose; op beide tijdstippen dNLR>3 (22,5%), een slechte prognose; een intermediaire groep (22,5%) met bij aanvang 1e of 2e cyclus een hoge dan wel lage dNLR. De algehele overleving voor ‘goed’, ‘intermediair’ en ‘slecht’ was respectievelijk 17, 10 en 4 maanden (p<0,0001). Het monitoren van dNLR bleek ook geassocieerd met PFS (p=0,002), responspercentage (p=0,003) en DCR (p=0,013).
Deze studie laat zien dat het monitoren van dNLR ook bij gevorderd NSCLC is gecorreleerd met de uitkomst van immuuntherapie, maar ook dat het een dynamische parameter betreft (de variatie tussen aanvang 1e en 2e behandelcyclus heeft impact op de uitkomst). “Verdere studies zijn nodig om de waarde van dNLR als marker voor immuuntherapie bij deze en andere kankersoorten te valideren.”
Referenties
1. Ferrucci PF, et al. Ann Oncol 2016;27:732-8.
2. Mezquita L, et al. IASLC WCLC 2017: abstr MA 05.03.
Dr. Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist