Toevoeging van lenalidomide aan de standaardbehandeling met R-CHOP resulteerde in een complete metabole respons bij 67% van de patiënten met grootcellig B-cellymfoom en een MYC-translocatie. Ook de algehele overleving was veelbelovend ten opzichte van historische waardes. Tijdens de 60eASH Annual Conference in San Diego (Verenigde Staten) presenteerde dr. Martine Chamuleau (Amsterdam UMC, locatie VUmc) de eerste resultaten van de fase 2-HOVON 130-studie.
Patiënten met grootcellig B-cellymfoom (LBCL) die positief zijn voor een MYC-translocatie (MYC+) vertonen vaak onvoldoende respons op de standaardbehandeling met rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine, vincristine en prednison (R-CHOP), en hebben een slechte prognose. Intensievere chemotherapieschema’s verbeterden wel de progressievrije overleving, maar niet de uiteindelijke algehele overleving. Ongeveer 15% van alle nieuw-gediagnosticeerde patiënten met diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL) is MYC+, deze zijn voornamelijk van het GCB-subtype. Lenalidomide vertoont activiteit bij DLBCL van het ABC-subtype, maar vermindert ook de expressie van MYCen diens targets. Daarom werd in de HOVON 130-studie lenalidomide toegevoegd aan R-CHOP.1
“Eerst hebben we een screeningsprogramma opgezet in Nederland om MYC+ patiënten te identificeren”, vertelde Martine Chamuleau. “Tijdens het screeningsproces konden artsen al één kuur R-CHOP geven. Dat bleek een groot voordeel, omdat deze patiënten vaak agressieve ziekte hebben en er dan niet gewacht hoeft te worden op de testuitslag.” MYC+ patiënten werden geïncludeerd in de HOVON 130-studie, en kregen R-CHOP plus lenalidomide (R2CHOP). In totaal kregen de patiënten zes cycli R-CHOP en twee cycli rituximab. Aan cyclus 2 tot en met 7 werd 15 mg lenalidomide toegevoegd op dag 1-14. Daarnaast kregen de patiënten ter ondersteuning groeifactor, antibiotica, intrathecale en tromboseprofylaxe. Op drie momenten werden PET-CT-scans gemaakt: voorafgaand aan de behandeling, na drie R-CHOP-kuren, en aan het eind van de behandeling. De primaire uitkomstmaat was het percentage patiënten dat complete remissie bereikte op de PET-CT-scan aan het eind van de behandeling, beoordeeld door twee onafhankelijke reviewers, waarbij ≥60% als succesvol werd beschouwd.
Veelbelovende respons en overleving
In totaal deden 82 patiënten mee aan de studie. Meer dan tweederde van hen had naast een MYC-translocatie ook een translocatie van BCL2en/of BCL6(double/triple hit). “In totaal bereikten 55 van de 82 patiënten (67%) een complete metabole remissie (CMR) aan het eind van de behandeling, wat meer is dan de historische CMR-percentages”, aldus Chamuleau. De interim-PET-CT-scan had onvoldoende predictieve waarde om de resultaten aan het eind van de behandeling te voorspellen. “Bij een mediane follow-up van 15,9 maanden was de eenjaars-PFS 66% en de eenjaars-OS 85%, wat beter is dan historische gegevens met R-CHOP en intensieve regimes.” De onderzoekers vonden in deze hoog-risicopatiëntengroep geen prognostische factoren voor CMR. Bijwerkingen van graad 3 of 4 kwamen voor bij respectievelijk 39% en 16% van de patiënten. Neutropenie, infecties en gastro-intestinale problemen kwamen het vaakst voor. Er waren geen behandelingsgerelateerde sterfgevallen.
“Dit is de eerste prospectieve fase 2-studie voor nieuw-gediagnosticeerde MYC+ LBCL-patiënten. Met supportive careis R2CHOP een veilig regime, met veelbelovende CMR- en overlevingspercentages”, concludeerde Chamuleau.
Referentie
1. Chamuleau M, et al. ASH 2018; abstr 786.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2019 vol 10 nummer 1