Een intensief leefstijlinterventieprogramma met regelmatig telefonisch contact had een positief effect op de BMI van patiënten met vroege borstkanker en overgewicht. In een exploratieve analyse verbeterde dit programma de ziektevrije en algehele overleving ten opzichte van patiënten die alleen algemene leefstijladviezen kregen. Dat blijkt uit de interimresultaten van de SUCCESS C-studie die prof. Wolfgang Janni (Ulm, Duitsland) tijdens het SABC Symposium 2018 presenteerde.1
Obesitas en een laag niveau van lichamelijke activiteit zijn niet alleen in verband gebracht met een verhoogd risico op het ontwikkelen van borstkanker, maar ook met een verhoogd risico op terugkeer van de ziekte en verminderde overleving van borstkankerpatiënten. In de SUCCESS C-studie onderzochten Janni en collega’s het effect van een intensief leefstijlinterventieprogramma op de uitkomsten van patiënten met HER2-negatieve, vroege borstkanker. De studie had een 2x2-design, met twee randomisaties. De eerste randomisatie (n=3.643) was 1:1 tussen twee verschillende chemotherapieregimes: drie cycli fluorouracil, epirubicine en cyclofosfamide gevolgd door drie cycli docetaxel (FEC-D) versus zes cycli docetaxel en cyclofosfamide (DC). Daarna werden patiënten met overgewicht (n=2.292; BMI 24-40 kg/m2) opnieuw 1:1 gerandomiseerd. De ene helft kreeg een intensief leefstijlinterventieprogramma gericht op gewichtsverlies door een dieet en meer beweging, waarbij patiënten twee jaar lang regelmatig telefonisch contact hadden met leefstijlcoaches (LI-arm). De andere helft kreeg alleen algemene aanbevelingen voor een gezonde leefstijl in de vorm van nieuwsbrieven en een leefstijlmagazine (non-LI-arm). Janni presenteerde de resultaten van een interimanalyse van de tweede randomisatie.
“Patiënten die gerandomiseerd werden in de LI-arm verloren gemiddeld 1,0 kg lichaamsgewicht in het twee jaar durende programma, terwijl patiënten in de non-LI-arm gemiddeld 0,95 kg aankwamen (p<0,001). De intention-to-treatanalyse liet geen significant verschil zien in ziektevrije overleving (DFS) en algehele overleving (OS) in zowel univariate als multivariate analyses”, meldde Janni. Echter, in de LI-arm voltooide een veel kleiner deel van de patiënten het tweejarige programma dan in de non-LI-arm (48,2% versus 80,7%). Daarom voerden de onderzoekers een niet vooraf geplande, exploratieve analyse uit onder patiënten die het programma voltooiden. In deze groep zagen ze een groter verschil in gewichtsverlies tussen de LI-arm en de non-LI-arm (3,6 kg). In vergelijking met niet-voltooiers hadden patiënten die het programma voltooiden een significant betere DFS (p<0,001) en OS (p<0,001). Onder patiënten die het programma voltooiden zagen de onderzoekers een significant DFS-voordeel van de LI-arm versus de non-LI-arm (HR 0,51; p=0,002).
De resultaten van deze eerste interimanalyse moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd, benadrukte Janni. Het aantal patiënten dat het programma voltooide was onverwacht laag, en tot nu toe zijn er nog weinig events. Bias kan mogelijk zijn ontstaan doordat relatief gezonde deelnemers het programma wellicht makkelijker volhielden. Bovendien kan bij exploratieve, niet vooraf geplande analyses biasniet uitgesloten worden.
“Deze analyse wijst erop dat het voltooien van een systematisch, telefonisch ondersteund leefstijlinterventieprogramma een positieve invloed heeft op de BMI, en mogelijk de uitkomst van patiënten met vroege borstkanker en overgewicht kan verbeteren”, concludeerde Janni. Verdere analyses met een langere follow-up zijn gepland.
Referentie
1. Janni W, et al. SABCS 2018; abstr GS5-03.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist