De combinatie van de duale mTOR-remmer vistusertib (AZD2014) en fulvestrant leverde bij vrouwen met therapieresistente, hormoongevoelige borstkanker geen voordeel op ten opzichte van behandeling met alleen fulvestrant. Combinatiebehandeling met de al langer beschikbare mTOR-remmer everolimus resulteerde wel in een langere overleving ten opzichte van monotherapie met fulvestrant, rapporteerden onderzoekers tijdens het 40ste SABC-symposium in San Antonio, Verenigde Staten.
Verschillende studies lieten zien dat het blokkeren van de mTOR-pathway voordeel kan opleveren bij hormoonreceptorpositieve borstkankercellen die resistent zijn geworden voor behandeling met aromataseremmers. In eerdere studies is hiervoor veelal de mTOR-remmer everolimus gebruikt, maar de onderzoekers van de MANTA-trial onderzochten het effect van de breder werkzame mTOR-remmer vistusertib.1 Dit experimentele medicijn blokkeert zowel mTORC1 en mTORC2 en preklinische muizenstudies suggereerden dat het voordelige effect bij hormoonresistent mammacarcinoom groter was dan dat van everolimus, dat alleen mTORC1 inhibeert.
Voor de open-label, fase 2-MANTA-studie werden 333 Europese en Aziatische, postmenopauzale, HER2-negatieve, hormoonreceptorpositieve borstkankerpatiënten gerandomiseerd in vier groepen (2:3:3:2). Bij alle vrouwen was sprake van progressie of terugkeer van de ziekte tijdens of binnen twaalf maanden na de afloop van een adjuvante behandeling met aromataseremmers. Twee groepen kregen een behandeling met fulvestrant plus vistusertib, één in een continue schema (n=101) en één in een intermitterend schema (n=95). Verder kreeg één groep fulvestrantmonotherapie (n=66) en één groep fulvestrant plus everolimus (n=64).
De primaire uitkomstmaat van de studie was de door de onderzoekers vastgestelde progressievrije overleving (PFS).
Na een mediane follow-up van 17,1 maanden was er geen significant verschil in PFS tussen de groepen behandeld met vistusertib plus fulvestrant en met fulvestrantmonotherapie, met ten opzichte van continue vistusertib een mediane progressievrije overleving van respectievelijk 7,6 versus 5,4 maanden (HR 0,88; p=0,46). Daarbij bleek dat de PFS in de groep behandeld met everolimus plus fulvestrant significant beter was dan in de groep behandeld met continue vistusertib (mediane PFS 12,3 versus 7,6 maanden; HR 0,63; p=0,01). Ook ten opzichte van fulvestrantmonotherapie leverde everolimus plus fulvestrant een betere mediane PFS op (12,3 versus 5,4 maanden; HR 0,63; p=0,01). Daarbij toonden ook secundaire uitkomstmaten het meeste voordeel van everolimus plus fulvestrant, met bijvoorbeeld een objectieve responspercentage van 41,2% ten opzichte van 25% bij fulvestrant en ongeveer 30% bij vistusertib plus fulvestrant.
“Als we alle groepen vergelijken, zien we dat everolimus plus fulvestrant duidelijke betere uitkomsten geeft dan alle andere behandelingen”, aldus Peter Schmid (Queen Mary University of London, Verenigd Koninkrijk) die de resultaten presenteerde. Hij concludeerde dat het toevoegen van vistusertib aan fulvestrant niet leidde tot een significant betere PFS. Op een vraag over een verklaring voor het uitblijven van een effect van duale mTOR-inhibitie, opperde Schmid dat het denkbaar is dat vistusertib mTORC1 minder dan gehoopt blokkeerde.
Referentie
1. Schmid P, et al. SABC 2017: abstract GS2-07.
Drs. Twan van Venrooij, wetenschapsjournalist