Dr. Fraser Brims (Perth, Australië) presenteerde de resultaten van de internationale RESPECT-MESO-studie.1 Deze studie onderzocht in hoeverre reguliere controle van vroege symptomen door specialisten Palliatieve zorg de kwaliteit van leven verbetert van patiënten die kort daarvoor de diagnose pleuraal mesothelioom hebben gekregen.
Maligne pleuraal mesothelioom (MPM) wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest en is ongeneeslijk. De patiënten hebben veel symptomen met een korte overleving.
De RESPECT-MESO-studie onderzocht de mogelijke rol van de specialist Palliatieve zorg (SPC) bij luchtwegaandoeningen bij patiënten met vroege MPM, te starten binnen 6 weken na diagnose. 174 patiënten uit 24 centra in Australië en Groot-Brittannië werden gerandomiseerd tussen standaardzorg met regelmatig interventie door de SPC en alleen standaardzorg. MPM-patiënten die de afgelopen vijf jaar een andere maligniteit hadden gehad, significante fysieke en/of psychologische comorbiditeit vertoonden of reeds chirurgie of chemotherapie hadden ondergaan, werden uitgesloten.
De primaire uitkomstmaat was gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (HRQoL) na 12 weken (EORTC quality of life questionnaire C30 en General Health Questionnaire-12) en de secundaire uitkomstmaten: HRQoL na 24 weken, de stemming van de patiënten na 12 en 24 weken, de algehele overleving en de aanspraak op de gezondheidszorg.
Gestreefd werd naar gelijke verdeling tussen beide armen zonder vooraf subgroepen te definiëren (minimisatie). Wat betreft de patient reported outcome measures (PROMs): de EORTC QLQ-C30 (met supplement LC-13) werd bij aanvang en na iedere 4 weken voorgelegd tot uiterlijk gedurende maximaal 24 weken, de GHQ-12 bij aanvang en na 12 en 24 weken. Patiënten in de interventiearm kregen binnen 3 weken een SPC te zien en dan om de 4 weken.
687 patiënten werden gescreend en uiteindelijk werden 174 patiënten gerandomiseerd. 147 patiënten voltooiden de behandeling tot 12 weken, 125 tot 24 weken. Mediane leeftijd was 72,6 jaar en 79,9% was man. In een derde van de patiënten was de ECOG-performance status 0, bij de rest 1.
Na 24 weken was 17,2 % van de deelnemers overleden (mediane algehele overleving: 52 weken). Wat betreft de primaire uitkomstmaat bleek er na 12 weken geen significant verschil tussen beide armen (95% BI 4,0-8,5; p=0,60). De secundaire uitkomstmaten scoorden zelfs nog slechter en zoals te verwachten was er ook geen verschil in mediane overleving.
Deze teleurstellende resultaten konden volgen Brims niet liggen aan de statistiek: de kwaliteit van de data werd beoordeeld als uitstekend. Wat zou hier aan de hand kunnen zijn? In alle participerende Britse en Australische centra kregen patiënten als onderdeel van de standaardzorg ondersteuning van specialisten, dus wellicht ontving de controlegroep sowieso de nodige fysieke, psychologische en spirituele zorg.
Referentie
1. Brims F, et al. IASLC WCLC 2017: abstr OA 02.05.
Dr. Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist