De tweede interimanalyse van de fase 3-SPARTAN-studie laat zien dat ten opzichte van placebo, het toevoegen van apalutamide aan ADT het sterfterisico verlaagt met ongeveer 25%. Het verschil was echter net niet groot genoeg om op basis van de vooraf vastgestelde grens als significant te worden beschouwd, vertelde dr. Matthew Smith (Boston, Verenigde Staten) tijdens het ESMO 2019 congres in Barcelona, Spanje.
De eerste resultaten van de SPARTAN-studie werden in april 2018 gepubliceerd in The New England Journal of Medicine.1 Deze toonden dat na een mediane follow-up van ruim twintig maanden het toevoegen van apalutamide gepaard ging met een significant langere tijd tot het optreden van metastasen (40,5 versus 16,2 maanden), de primaire uitkomstmaat van de studie. In Barcelona presenteerden de onderzoekers de tweede interimanalyse van de studie.2
Voor de SPARTAN-studie werden 1.207 patiënten met hoog-risico, niet-gemetastaseerd, castratieresistent prostaatcarcinoom (CRPC) en een PSA-verdubbelingstijd van tien maanden of minder gerandomiseerd in de ratio 2:1 en behandeld met respectievelijk apalutamide plus ADT (n=806) en placebo plus ADT (n=401).
De tweede interimanalyse vond plaats na 41 maanden follow-up. Op dat moment hadden 285 OS-events plaatsgevonden en was in beide groepen de mediane overlevingsduur nog niet bereikt. De vierjaarsoverleving was in de groep die was behandeld met apalutamide 72,1% en in de placebogroep 64,7%. Daarmee was het risico op overlijden een kwart lager in de groep die was behandeld met apalutamide (HR 0,75; 95% BI 0,59-0,96; p=0,0197), maar met dit verschil werd de vooraf gestelde grens voor significantie niet behaald (p<0,0121). Wel was het zo dat 76 patiënten uit de placebogroep (19%) na opheffen van de blindering waren overgestapt naar de apalutamidegroep. De uiteindelijke analyse van de algehele overleving (OS) vindt naar verwachting plaats in 2022, wanneer 427 OS-events hebben plaatsgevonden.
Een subgroepanalyse toonde dat alle onderzochte subgroepen voordeel hadden van behandeling met apalutamide. Zo hadden ook patiënten met een hoge leeftijd, hoge baseline PSA-waarden en een PSA-verdubbelingstijd van korter dan zes maanden voordeel van apalutamide. Tevens werden voordelen gezien van apalutamide op andere secundaire uitkomstmaten. Ook de tijd tot het starten met cytotoxische chemotherapie was langer in de apalutamidegroep (HR 0,60; 95% BI 0,45-0,80). Deze uitkomst werd echter niet getest op statistische significantie, omdat vooraf was vastgesteld om dit alleen te doen als de OS significant verschillend was.
Verder bleek dat behandeling met apalutamide de PFS2 verbeterde. De PFS2 was gedefinieerd als de tijd vanaf de start van de studie tot het moment van progressie op een therapie die werd gegeven na afloop van de studiemedicatie. 69% van de placebogroep en 40% van de apalutamidegroep ontving een vervolgbehandeling, in de meeste gevallen abirateron plus prednison. De mediane PFS2 was 55,65 maanden in de apalutamidegroep en 43,8 maanden in de placebogroep (HR 0,55; 95% BI 0,45-0,68; p<0,0001).
De onderzoekers concludeerden dat apalutamide ten opzichte van placebo gepaard ging met een kwart lager risico op overlijden en benadrukten dat dit voordeel werd gezien ondanks cross-over van patiënten uit de placebogroep. De resultaten bevestigen volgens hen de bruikbaarheid van apalutamide als behandeloptie voor patiënten met hoog-risico, niet-gemetastaseerd CRPC.
Referenties
1. Smith MR, et al. N Engl J Med 2018;378:1408-18.
2. Smith MR, et al. Ann Oncol 2019;30 (suppl_5):v325-55.
Drs. Twan van Venrooij, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2019 vol 10 nummer 6