De fase 3-CLL14-studie toont dat de BCL2-remmer venetoclax en het monoklonale antilichaam obinutuzumab de progressievrije overleving verlengen ten opzichte van obinutuzumab/chloorambucil bij patiënten met niet eerder behandelde, chronische lymfatische leukemie (CLL) en comorbiditeit. Dat meldde Kirsten Fischer (Keulen, Duitsland) tijdens het EHA 2019-congres in Amsterdam.
De CLL14 was een open-label studie van de Duitse CLL-onderzoeksgroep waarin 432 patiënten met niet eerder behandeld CLL werden gerandomiseerd in twee groepen.1,2 In een groep bestond de behandeling uit fixed duration venetoclax/obinutuzumab (n=216) en in de andere groep uit obinutuzumab/chloorambucil (n=216). In totaal bestond de behandeling uit twaalf kuren van 28 dagen, waarvan de eerste zes met de combinaties en de laatste zes met alleen venetoclax of chloorambucil. Fischer beklemtoonde dat de studiepopulatie redelijk overeenkomt met patiënten uit de dagelijkse praktijk. De mediane leeftijd was 72 jaar en de mediane cumulative illness rating scale-score 8.
Fischer legde uit dat het doel van de studie was om een schema te onderzoeken waarbij het niet nodig is om levenslang te behandelen met targeted therapie. “Het idee was om venetoclax te combineren met een ander sterk effectief middel, obinutuzumab. Preklinische data laten zien dat gecombineerde behandeling hiermee leidt tot indrukwekkende resultaten.”3
Na een mediane follow-up van 28,1 maanden was sprake van progressie bij dertig patiënten in de venetoclax/obinutuzumabgroep en bij 77 patiënten in de obinutuzumab/chloorambucilgroep (HR 0,35; p<0,001). De geschatte progressievrije overleving (PFS) na 24 maanden was respectievelijk 88% versus 64%. Het voordeel wat betreft PFS bij venetoclax/obinutuzumab was te zien in alle onderzochte subgroepen, inclusief patiënten met niet-gemuteerd IGHV en bij mutaties of deleties van TP53, vertelde Fischer.
Op het moment van analyse was 9% van de patiënten in de venetoclax/obinutuzumabgroep overleden en 8% van de patiënten in de obinutuzumab/chloorambucilgroep. De follow-up is mogelijk nog te kort om hierin een verschil te kunnen waarnemen, aldus Fischer.
Het aantal complete responsen was significant hoger in de venetoclax/obinutuzumabgroep met 50% versus 23% in de obinutuzumab/chloorambucilgroep (p<0,0001). Een respons werd gezien bij respectievelijk 85% versus 71% (p=0,007). Verder ging behandeling met venetoclax/obinutuzumabgroep gepaard met het snel bereiken van een MRD-negatieve status en was deze toestand bestendig. De mate van MRD-negativiteit in het perifere bloed in beide groepen was respectievelijk 76% versus 35% (p<0,001).
De toxiciteit van de beide behandelschema’s was relatief vergelijkbaar. In beide groepen was neutropenie de meest voorkomende graad 3/4-bijwerking, met in beide groepen ongeveer 50%. Wel waren er meer graad 5-bijwerkingen in de venetoclax/obinutuzumabgroep (8% versus 4%), maar dit was geen significant verschil en daarbij traden de verschillen hierin pas op na afloop van de behandeling. Fischer vertelde verder dat tumorlysissyndroom nauwelijks optrad.
Fischer concludeerde dat venetoclax/obinutuzumab een veilige behandeling is bij oudere patiënten met comorbiditeit en gepaard gaat met superieure uitkomsten ten opzichte van obinutuzumab/chloorambucil. Zij benadrukte verder dat in de studie de hoogste mate van MRD-negativiteit is gezien van alle gerandomiseerde studies op dit gebied.
Referenties
1. Fischer K, et al. EHA 2019, abstract S149.
2. Fischer K, et al. N Engl J Med 2019;380:2225-36.
3. Flinn IW, et al. Blood 2019 Mar 12. doi: 10.1182/blood-2019-01-896290.
Drs. Twan van Venrooij, wetenschapsjournalist
foto: Oliver Eberhardt / filmduene.de