Adjuvante therapie draagt bij aan een betere overlevingskans voor vrouwen met borstkanker. Adjuvante therapie kan echter ook leiden tot een verminderde hartfunctie. Wekelijks twee uur matige tot intensieve lichamelijke training spaart de hartfunctie, meldde prof. dr. Inger Thune (Oslo, Noorwegen) tijdens het SABC Symposium 2018.1
Bij een deel van de vrouwen die een operatie ondergaan wegens borstkanker kan adjuvante therapie (radiotherapie, chemotherapie, endocriene therapie) de kans op overleving verbeteren. Een veelvoorkomende bijwerking van adjuvante therapie is echter een afname van de hartfunctie. In de EBBA (Energy Balance and Breast cancer Aspects)-II-studie onderzoeken Thune en collega’s het effect van een twaalf maanden durende trainingsinterventie bij vrouwen met borstkanker die adjuvante therapie ondergaan. Uitkomstmaten van deze studie zijn onder andere het effect van de training op het metabole profiel, terugkeer van de ziekte, overleving, kwaliteit van leven en de hartfunctie. Thune presenteerde tijdens het SABC Symposium 2018 de uitkomsten ten aanzien van deze laatste uitkomstmaat.
Aan de studie deden 555 vrouwen mee die een operatie hadden ondergaan wegens borstkanker (stadium I/II, DCIS, LCIS; circa 70% borstsparende operaties) en hierna adjuvante therapie kregen (55% kreeg chemotherapie, 77% radiotherapie en 60% endocriene therapie). De deelnemers werden drie weken na de operatie 1:1 gerandomiseerd naar standaardzorg of lichamelijke training. Dit laatste gebeurde gedurende twaalf maanden lang twee maal per week in groepsverband in de vorm van één uur matige tot intensieve inspanning in de buitenlucht onder supervisie van een fysiotherapeut, aangevuld met twee maal per week één uur thuis trainen. De hartfunctie van de deelnemers werd in kaart gebracht aan de hand van VO2max(maximale zuurstofopnamecapaciteit) vóór de operatie, en zes en twaalf maanden na de operatie.
Na zes maanden was er gemiddeld bij alle vrouwen een afname van de VO2max. De afname was minder bij de deelnemers aan de training dan bij vrouwen in de controlegroep (-2,7% versus -8,9%). Na twaalf maanden was de VO2maxbij deelnemers aan de training iets hoger dan voorafgaand aan de operatie (+2,3%), terwijl die bij de vrouwen zonder training nog steeds onder de beginwaarde lag (-3,8%). Bij vrouwen bij wie de adjuvante therapie bestond uit radiotherapie en/of endocriene therapie (n=242) bleef de hartfunctie het beste behouden (VO2maxna twaalf maanden: +1,6% met training, -2,7% zonder training), terwijl de hartfunctie het minst behouden bleef bij de 212 vrouwen die adjuvante therapie met taxanen kregen (VO2maxna twaalf maanden: -1,4% met training, -7,3% zonder training).
Op basis van deze resultaten concluderen Thune en collega’s dat regelmatige lichamelijke inspanning - liefst op maat en onder begeleiding van een fysiotherapeut - gedurende de adjuvante behandeling bij borstkanker de hartfunctie spaart.
Referentie
1. Thune I, et al. SABCS 2018; abstr GS5-02.
Dr. Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2019 vol 10 nummer 1