Combinaties van chemotherapie en nieuwe middelen lijken veelbelovend bij de behandeling van gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom. De op ESMO 2017 gepresenteerde resultaten van de driearmige fase 2-ABOUND.2L+-studie suggereren dat de toevoeging van durvalumab, maar niet azacitidine, aan nab-paclitaxel geassocieerd is met een verbeterd algemeen responspercentage. Daarnaast was de toxiciteit van deze combinatiebehandeling handelbaar.
Door de komst van immuuncheckpointremmers is de prognose van patiënten met gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) de laatste jaren aanzienlijk verbeterd. Toch moet de meerderheid van de patiënten met gevorderd NSCLC na immunotherapie alsnog met aanvullende chemotherapie behandeld worden. Omdat veel patiënten in de eerste lijn al met platinumhoudende chemotherapie behandeld werden is de werkzaamheid van deze aanvullende chemotherapie echter beperkt.
“In combinatie met carboplatine is nab-paclitaxel (nab-P) geregistreerd als eerstelijnsbehandeling bij patiënten met gevorderd NSCLC. Ook werd reeds antitumoractiviteit in de tweede lijn gerapporteerd.1 Daarnaast zouden immuuncheckpointremmers en middelen die de epigenetische status van genen modificeren, zoals azacitidine, de effectiviteit van chemotherapie kunnen verhogen. De driearmige fase 2-ABOUND.2L+-studie vergeleek de toxiciteit en werkzaamheid van nab-P alleen en in combinatie met oraal azacitidine (CC-486) dan wel de PD-L1-remmer durvalumab bij eerder behandelde patiënten met gevorderd NSCLC”, aldus onderzoeker dr. Daniel Morgensztern (St. Louis, Verenigde Staten).2 Door de latere toevoeging van de durvalumabarm werden de patiënten gerandomiseerd naar nab-P-monotherapie (n=80) of nab-P plus azacitidine (n=81) of toegewezen aan de nab-P-plus-durvalumabarm (n=79). De primaire uitkomstmaat was de progressievrije overleving (PFS) en secundaire uitkomstmaten waren onder andere de toxiciteit, het algemene responspercentage (ORR) en de algemene overleving (OS).
Veelbelovende combinatie
In totaal werden 79, 79 en 78 patiënten behandeld met respectievelijk nab-P alleen, in combinatie met azacitidine of met durvalumab. Over het algemeen waren de drie armen goed in balans, behalve dat de eerste twee armen uitsluitend uit patiënten met niet-squameuze NSCLC bestonden terwijl de durvalumabarm zowel patiënten met squameuze (29%) als niet-squameuze NSCLC (70%) bevatte.
“Analyse van de twee gerandomiseerde armen liet zien dat er geen significant verschil in PFS en OS was. De mediane PFS was 4,2 maanden in de monotherapiearm en 3,2 maanden in de azacitidinearm (HR 1,3; 95% BI 0,9-2,0). De mediane OS was 12,7 maanden in de monotherapiearm en 8,4 maanden in de azacitidinearm (HR 1,4; 95% BI 0,9-2,3). Binnen de durvalumabarm was de mediane PFS 6,9 maanden bij patiënten die eerder met een immuuncheckpointremmer behandeld waren geweest en 4,4 maanden bij patiënten die dat niet waren geweest. De ORR was 13,8%, 13,6% en 26,6% in respectievelijk de monotherapie-, azacitidine- en durvalumabarm”, aldus Morgensztern. Eén patiënten in de durvalumabarm had een complete respons versus niet één in de andere twee armen. Verder waren de frequentste behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3 of 4 in de durvalumabarm neutropenie (6,4% versus 10,1 in de monotherapie- en 6,3% in de azacitidinearm 16,5%), kortademigheid (5,1% versus 7,6% versus 6,3%) en anemie (3,8% versus 7,8% versus 1,3%).
Referenties
1. Sakata S, et al. Lung Cancer 2016;99:41-5.
2. Morgensztern D, et al. ESMO 2017: abstr LBA48.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer