Afhankelijk van de geografische locatie worden patiënten met stadium IB2- tot IIB-cervixcarcinoom behandeld met chemoradiotherapie of neoadjuvante chemotherapie gevolgd door chirurgie. Uit een gerandomiseerde fase 3-studie blijkt echter dat deze laatste behandelingsstrategie vergeleken met chemoradiotherapie geassocieerd is met een significant verslechterde uitkomst en niet langer deel zou moeten uitmaken van de klinische praktijk.
Veel vrouwen met baarmoederhalskanker presenteren zich met lokaal gevorderde ziekte, met name in minder ontwikkelde landen. Ondanks dat standaardbehandeling met chemoradiotherapie geassocieerd is met een goede respons, recidiveert 25-40% van de behandelde patiënten. Vanuit die visie worden patiënten met lokaal gevorderd cervixcarcinoom in delen van Europa en Azië behandeld met neoadjuvante chemotherapie met paclitaxel en platinum gevolgd door radicale chirurgie. Beide behandelstrategieën werden tot op heden echter nooit met elkaar vergeleken. Daarom vergeleek de huidige gerandomiseerde fase 3-studie de uitkomst van neoadjuvante chemotherapie gevolgd door chirurgie met chemoradiotherapie bij niet eerder behandelde patiënten met stadium IB2- tot IIB-squameus cervixcarcinoom.1 De primaire uitkomstmaat was de ziektevrije overleving (DFS), secundaire uitkomstmaten waren de algemene overleving en het percentage metastasen op afstand.
Negatief
“De belangrijkste resultaten van deze fase 3-studie waren ten eerste dat in de intention–to–treatpopulatie neoadjuvante chemotherapie en chirurgie vergeleken met standaard chemoradiotherapie geassocieerd was met een significant verslechterde DFS. De vijfjaars DFS in de experimentele arm was 69,3% en in de chemoradiotherapiearm 76,7% (HR 1,38; 95% BI 1,02-1,87; p=0,038). Ten tweede liet een analyse van de toxiciteit na twee jaar in beide studiearmen zien dat neoadjuvante chemotherapie plus chirurgie versus chemoradiotherapie geassocieerd waren met respectievelijk 12,0% versus 25,6% toxiciteit van de vagina (p<0,001), 2,2% versus 3,5% rectale bijwerkingen (p=0,474), 1,6% versus 3,5% toxiciteit van de blaas (p=0,204) en 5,4% versus 3,5% andere bijwerkingen (p=0,334). Deze resultaten laten zien dat behandeling van patiënten met lokaal gevorderd cervixcarcinoom met neoadjuvante chemotherapie gevolgd door chirurgie niet tot de dagelijkse praktijk zou moeten behoren. Chemoradiotherapie blijft bij deze patiënten populatie dus de behandeling van voorkeur”, aldus studieleider prof. dr. Sudeep Gupta (Mumbai, India) tijdens ESMO 2017.
Referentie
1. Gupta S, et al. ESMO 2017; abstr 928O.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer